Cao Xuân Tứ en Nguyễn Hiền


‘ Leeuw en Draak' – Maar met een gewonde draak

Na het verschijnen van ‘ Leeuw en Draak ' (Uitgeverij Boom, 2007),
rezen er bij een aantal lezers vragen over de Trịnh-Nguyễn periode,
zoals die beschreven staat in passages over de geschiedenis van Vietnam.
Naar aanleiding hiervan heeft de redactie Cao Xuân Tứ en Nguyễn Hiền
om hun mening hierover gevraagd. Hieronder vindt u hun antwoord.

De redactie

 

Leeuw en Draak – Vier eeuwen Nederland en Vietnam begint met het hoofdstuk van dr. John Kleinen over de handelsbetrekkingen tussen de VOC en Đàng Trong in de 17de eeuw. Het hoofdstuk is voor een groot deel gebaseerd op Wilhem Buchs De Oost-Indische Compagnie en Quinam. De betrekkingen der Nederlanders met Annam in de XVIIe eeuw (1929). Voor de Nederlandse lezers, die de geschiedenis van Vietnam niet kennen, wijdt de auteur een inleidende passage aan de geopolitiek van Đại Việt in deze periode, waarin twee opvallende ontwikkelingen worden genoemd: de landexpansie zuidwaarts, gevolgd door het conflict tussen de Trịnh- en Nguyễnvorsten, dat leidde tot het verdelen van het land Đại Việt in Đàng Trong (De Binnenregio) en Đàng Ngoài (De Buitenregio). In deze passage schrijft de auteur:

Het Vietnam van de zeventiende en achttiende eeuw waarmee Nederlanders kennismaakten, leek slechts in zijn geografische vorm op het land dat wij vandaag de dag kennen. Hoewel de bevolking waarschijnlijk even heterogeen was samengesteld als nu, vielen toen vooral de bevolkingsverplaatsingen op. Natuurrampen zorgen met enige regelmaat voor een exodus van de bevolking uit de vruchtbare delta van de Rode Rivier naar de zuidelijke kustdelta's Daar lag het Hindoekoninkrijk Champa, dat aanvankelijk gewapenderhand, zoals in 1471, en vervolgens sluipenderwijs via een uitgekiende huwelijksstrategie van de heersende vorsten onder invloed van Vietnamezen uit het noorden kwam. Dat was het werk van de Le-koningen die in 1428 Dai Viet (Het Grote Vietnam) hadden gesticht in de Rode Rivierdelta's. '

De eerste zin geeft de oplettende lezers een gevoel van ‘hier klopt iets niet'. Leek het Vietnam van de 17de en 18de eeuw in zijn geografische vorm op het land dat wij vandaag de dag kennen? Nee, dus. Men zou eigenlijk moeten wachten tot de tweede helft van de 18de eeuw om dit te kunnen zeggen. In vergelijking met het huidige Vietnam zag het land Đại Việt er in de beginjaren van de 17de eeuw tot de eerste helft van de achttiende eeuw heel anders uit. Aan het begin van de 17de eeuw (de tijd van de vorst Nguyễn Hoàng) bijvoorbeeld, om precies te zijn anno 1611, strekte de regio Thuận Quảng (van Đại Việt) zich uit tot Phú Yên; de rest (tot Bình Thuận) behoorde toen nog tot het koninkrijk Champa; het zogenaamde Nam Kỳ – of Nam Bộ zoals wij het nu noemen – had toen de naam Water-Chenla, en dit gebied behoorde tot het koninkrijk Khmer (het tegenwoordige Cambodja). Later hebben de Nguyễn-vorsten stapsgewijs de rest van dat gebied veroverd, tot 1692, toen het koninkrijk Champa nagenoeg van de kaart geveegd was. De zuidwaartse landexpansie is bij dit punt nog niet gestopt, zij duurde tot 1757, toen de hele Water-Chenla-regio van het koninkrijk Khmer was geannexeerd door Đại Việt. In het kort: het land met de S-vorm was in de 17de eeuw het territorium van drie landen: Đại Việt, Champa – dat toentertijd aan de rand van de afgrond stond – en een gedeelte van het koninkrijk Khmer. Stelt u zich een Hollandse kapitein voor die rond die tijd met een schip naar Faifo (nu Hội An) voer om handel te drijven met de Nguyễn, en vanwege een storm moest uitwijken naar Cam Ranh (nu behorend tot de provincie Khánh Hòa). Als hij aan land zou komen om te foerageren zou hij naar een tolk moeten zoeken die de… Champa-taal kende!

In de relatie met Champa zouden volgens de auteur diverse fasen te onderscheiden zijn, afhankelijk van de toegepaste strategie van Đại Việt, namelijk oorlogsvoering, diplomatie en, last but not least , gearrangeerde huwelijken, om de ‘invloed' te vergroten. Vervolgens schrijft de auteur: ‘ Dat was het werk van de Le-koningen die in 1428 Dai Viet (Het Grote Vietnam) hadden gesticht…. '. Dit is onjuist. Archiefstukken tonen aan dat Lý Thánh Tông het land de naam Đại Việt heeft gegeven (in 1054), nadat zijn vader – koning Lý Thái Tổ – de hoofdstad van Hoa Lư naar Thăng Long verplaatste. Deze naam bleef bestaan gedurende de hele Trần-dynastie tot de latere Lê-dynastie . Het is dus niet zo dat de Lê-koningen in 1428 Đại Việt hadden gesticht . Wel kan gezegd worden dat Lê Lợi (Lê Thái Tổ) de latere Lê-dynastie heeft gesticht nadat hij het land had bevrijd van de Ming-overheersing. Van de zogenaamde ‘invloed' op Champa – in feite niets anders dan inlijving van grondgebied – was al sprake in de Lý-dynastie in de 11de eeuw na de overwinning van Lý Thánh Tông (1069), waarbij de provincie Quảng Bình en een gedeelte van de huidige Quáng Trị-provincie werden buitgemaakt. Lê Thánh Tông heeft, vier eeuwen daarna – in 1472 zoals de auteur noteert – na een bloedige strijd een grote overwinning geboekt op de Champa-troepen. Hij had Bình Định veroverd, Chiêm Động en Cổ Lũy (nu Quảng Nam) heroverd, en deze gebieden werden samenvoegd tot de Quảng Nam-regio, waardoor de grens van Đại Việt zich uitstrekte tot de Cù Mông-pas. Gedurende de gehele latere Lê-dynastie was er geen één koning die de huwelijksstrategie had gebruikt om meer land te veroveren: dat geschiedde slechts door middel van oorlogen en moorden. Wellicht verwart de auteur dit verhaal met een verhaal dat stamt uit de Trần-dynastie aan het begin van de 14de eeuw, toen de afgetreden koning Trần Nhân Tông zijn kleindochter, prinses Huyền Trân (dochter van koning Trần Anh Tông), aan koning Chế Mân (van Champa) uithuwelijkte in ruil voor de twee stukken grond Ô en Rí (die nu Thừa Thiên inclusief Huế zijn geworden). Maar die bilaterale betrekkingen verliepen meestal niet zo harmonieus. Toen Đại Việt in een slechte periode verkeerde, viel Champa-koning Chế Bồng Nga met zijn troepen Đại Việt binnen en zette de strijd voort tot in de keizerstad Thăng Long. Zijn troepen verbrandden de stad, waarop de Trần koning met zijn hovelingen op de vlucht sloeg (1383), terwijl al eerder een koning in de strijd was gesneuveld (Trần Duệ Tông, 1377).

De diepere oorzaak van het conflict tussen de Trịnh- en Nguyễnvorsten was gelegen in de langdurige wrijving tussen de Mạc en de gerestaureerd Lê, die gesticht waren door Nguyễn Kim, wiens schoonzoon Trịnh Kiểm de Lê-koning bleef ondersteunen. Refererend aan de beweging ‘de Lê ondersteunen, de Mạc ruïneren' in deze periode, en het vertrekken van Nguyễn Hoàng, schreef de auteur:

‘Aanhangers van de Le-koningen schaarden zich rondom twee personages: de militaire mandarijn Nguyen Kim en zijn schoonzoon Trinh Kim (sic). Zij vertegenwoordigden twee feodale familieclans die loyaal waren gebleven aan de Le-koningen. Nguyen Kim werd onder duistere omstandigheden vermoord op instigatie van de Mac. De andere families zetten daarna hun strijd tegen de Mac voort, maar raakten ook onderling slaags. Daarop week de zoon van Nguyen Kim, Hoang, met zijn volgelingen uit naar Quang Nam, dat hij eerder had veroverd op Champa.'

Het verhaal over Nguyễn Kim, een afstammeling van de Lê dynastie op de troon had gebracht en later die door een overgelopen Mạc-generaal werd vergiftigd, met als gevolg dat de hele strijdkracht in de handen van Trịnh Kiểm viel, staat vrij duidelijk beschreven in de geschiedenisboeken. Nergens is echter te vinden dat ‘ De andere families zetten daarna hun strijd tegen de Mac voort, maar raakten ook onderling slaags' , om hieruit te concluderen dat dit de reden was van het vertrek van Nguyễn Hoàng. Volgens de kronieken van de Nguyễn-dynastie besteeg Trịnh Kiểm de militaire macht, nadat Nguyễn Kim was vergiftigd. De oudste zoon van Nguyễn Kim, Nguyễn Uông, werd door zijn gehate zwager Trịnh Kiểm omgebracht, omdat die van plan was de aanhangers van zijn schoonvader, in het bijzonder zijn zonen, uit te schakelen. Één van die zonen, Nguyễn Hoàng, vreesde voor zijn lot en smeekte zijn zuster Ngọc Bảo om Trịnh Kiểm mild te stemmen opdat hij Nguyễn Hoàng tot afgevaardigde zou benoemen van de regio Thuận Hóa. Daar Thuận Hóa een afgelegen gebied was, stemde Trịnh Kiểm daar mee in, ‘om samen met de afgevaardigde van Quảng Nam…' Het is dus niet zo dat Nguyễn Hoàng naar Quảng Nam uitweek – alhoewel hij later (in 1570) deze regio erbij kreeg. De misvatting is gelegen in het feit dat Quảng Nam niet een regio was die Nguyễn Hoàng op Champa veroverd had, zoals de auteur meent, want deze regio was al bijna een eeuw daarvoor geannexeerd door Đại Việt na de overwinning in 1471, zoals hierboven is beschreven.

In het spoor van deze [foute] gedachtegang schrijft de auteur vervolgens: ‘ Vanuit Phu Xuan, op de plek waar nu Hue ligt, steunde hij actief de pogingen van de Trinh om de Mac van de troon te verjagen.' Dat is weinig plausibel. Phú Xuân (de regio rondom Huế van nu) ontstond pas in de tijd van vorst Nguyễn Phúc Trăn – de in de vijfde generatie ontsproten nakomeling van Nguyễn Hoàng – toen hij de vorstenstad van Kim Long (behoorde tot Thừa Thiên) daarheen liet verplaatsen. Op grond van de historische documenten, aangehaald door Trần Trọng Kim (1956) en Trương Hữu Quýnh et al (2001) vestigden Nguyễn Hoàng en zijn staf zich aanvankelijk in het tegenwoordige Ái Tử-dorp. Tot 1570 trok hij verder naar Trà Bát (beiden behoorden tot Quảng Trị van nu). Zijn zoon Nguyễn Phúc Nguyên ging verder naar Phước Yên (1626), en later ging zijn kleinzoon Nguyễn Phúc Lan naar Kim Long (1636) – beide behorend tot de huidige Thừa Thiên provincie. Men moest wachten tot de tijd van Nguyễn Phúc Khoát voor de stad Phú Xuân ontstond bij de Parfum Rivier.

Nu de passage: ‘ Vanuit Phu Xuan, op de plek waar nu Hue ligt, steunde hij actief de pogingen van de Trinh om de Mac van de troon te verjagen. Dat lukte in 1592 met de verovering van Hanoi.' Wij vragen ons in gemoede af of Nguyễn Hoàng echt aan deze ‘pogingen' heeft deelgenomen. Zo ja, in welke mate? Vanaf het moment dat hij naar Thuận Hóa ging, moest hij enerzijds alle zaken in zijn territorium op orde brengen, en anderzijds een verdedigingssysteem oprichten tegen een mogelijke invasie vanuit de zee (de inval van de Japanse piraat Hiển Quý is hiervan een voorbeeld) en tegen de militaire dreiging van de Mạc in dezelfde regio Thuận Quảng, zoals het is omschreven in oude historische boeken: ‘…nadat Nguyễn Hoàng Lập Bạo, generaal van de Mạc, had gedood, heeft hij een stabiele politieke toestand in Thuận Quảng weten te handhaven…'. Hier kan men duidelijk uit concluderen dat de moord op Lập Bạo geen ander doel had dan de verdediging van het eigen grondgebied. Wilde de auteur hiermee de prestatie van Nguyễn Hoàng verrijken met feiten die pas 20 jaar later gebeurden, om hem te vermelden bij ‘ de pogingen van de Trinh om de Mac van de troon te verjagen' ?

Historische feiten laten zien dat, nadat Trịnh Tùng het citadel Thăng Long op de Mạc had heroverd in 1592, Nguyễn Hoàng met zijn strijdkracht naar de keizerstad ging om samen met de Lê-koning de zege te vieren. Hij kreeg een hogere adellijke titel, van Đoan Quận Công (Hertog Đoan) werd hij nu Đoan Quốc Công (Groot Hertog Đoan). Deze keer, zo zegt de geschiedenis, bleef hij gedurende acht jaar in het Noorden om zijn ‘neefje' Trịnh Tùng (een zoon van Trịnh Kiểm) te helpen tegen de Mạc-clan, en boekte hij vele overwinningen. Echter, het zou hiermee niet ophouden. Recentelijke onderzoeken van Keith Taylor en Cao Tự Thanh in het historisch archief tonen aan dat het echte doel van Nguyễn Hoàng, toen hij met zijn strijdmacht naar de keizerstad ging, was de macht te herwinnen. Want Nguyễn Hoàng meende, diep in zijn hart, recht te hebben op de hoogste positie naast de Lê-koning en op alles wat door zijn vader Nguyễn Kim was opgebouwd na de omstreden moord op Hoàngs oudste broer Nguyễn Uông, conform de traditie van patrilineale opvolging. Tot 1599, toen Trịnh Tùng tot prins verheven werd, wist Hoàng dat er niets meer te halen viel en keerde hij in 1600 met zijn strijdmacht huiswaarts. Kleinen interpreteert deze aftocht als een relatie-afbraak met de Trịnh.

Kleinen schrijft verder: ‘ Rond 1600 brak Hoang onder nog steeds niet opgehelderde omstandigheden met hen. Hij betitelde zich als Vuong – ofwel prins van de (Le-) koning – die als Vua werd aangeduid. '

Kleinen haalt hier de vorstelijke titels ‘Vương' (Prins) en ‘Vua' (Koning) door elkaar. In ‘Đai Cương Lịch Sử Việt Nam' staat genoteerd: ‘Hoewel men in het begin de hoogste gezagdragers chúa (vorst) noemde, noemden de Nguyễn-vorsten zich quốc công (komt overeen met groothertog)… tot 1744, toen Nguyễn Phúc Khoát zichzelf als prins betitelde en een hof stichtte in Phú Xuân.'

Verwijzend naar de missive, die de kaft van het boek illustreert, staat op pagina 22 het volgende detail: ‘de vertegenwoordiger van het land An Nam aan J.P. Coen. Het rode zegel is het “stempel van de generaal”'. Vervolgens schrijft de auteur: ‘ vermoedelijk een broer van de koning'. Dit is niet onlogisch als de auteur, zich baserend op de dagtekening van de brief, in de veronderstelling leeft dat de afzender Nguyễn Phúc Kỳ (de zoon van Nguyễn Phúc Nguyên) zou moeten zijn. Nguyễn Phúc Kỳ werd toen naar Quảng Nam uitgezonden als gouverneur. In 1626 had de Nguyễn-koning de strijdmacht aan één van zijn jongere broers die de adellijke titel Tường Quận Công droeg, overgedragen. Kleinen schrijft dan: ‘ De afzender van deze brief, de niet met name genoemde “vertegenwoordiger van het land An Nam” is vermoedelijk een tweemanschap' , waarmee hij het tweemanschap bedoelt van Nguyễn Phúc Kỳ en zijn hierboven genoemde jongere broer, Tôn Thất Khê. Echter, hier is niet sprake van een Tướng Quan Cong (een generaal), maar van een Tường Quận Công (een adellijke titel, voluit geschreven, komt overeen met hertog – Tường Quận Công betekent hier een hertog, Quận Công, met de adellijke toevoeging Tường erbij). De auteur verbaast zich hier bovendien over de brief, waarop het regeringsjaar Vĩnh Tộ van koning Lê Thần Tông stond vermeld. Als hij geweten zou hebben dat de Nguyễn en Trịnh altijd tegen elkaar streden onder de leuze ‘vóór de Lê-koningen', zou hij het niet vreemd hebben gevonden dat het regeringsjaar van de Lê-koning op de brief was aangegeven.

De auteur maakt een topografische fout als hij schrijft: ‘… bouwde de Nguyen-vorst een Vietnamese versie van de Muur van Hadrianus bij Dong Hoi aan de overkant van de Gianh-rivier op de 17e breedtegraad.' Na de uitbraak van de oorlog tussen de Trịnh en Nguyễn speelde deze muur (genaamde Nhật Lệ) een cruciale rol in het verdedigingssyteem van de Nguyễn-vorsten. Deze muur lag inderdaad bij Đồng Hới, maar de auteur heeft hem van deze kant van de Gianh-rivier (de zuidelijke oever, die tot het territorium van de Nguyễn behoorde) naar de overkant van de rivier verplaatst (in het territorium van de Trịnh, dus van de vijanden!)

Kortom, in zijn samenvatting van de geschiedenis van Vietnam, bedoeld om de lezers enige basiskennis te verschaffen omtrent de relatie tussen Nederland en Đại Việt in de zeventiende eeuw, die later in de Leeuw en Draak nader wordt uitgewerkt, heeft John Kleinen jammer genoeg een aantal cruciale fouten laten sluipen. De geschiedenis van ‘De Draak' wordt daardoor op een treurige manier verminkt.

 

Cao Xuân Tứ en Nguyễn Hiền

_____________

Voor aanvullende informatie (met de lijst van literatuurverwijzing) kunt u de Vietnamese versie van dit artikel raadplegen: ‘Tản mạn về lịch sử Việt Nam nhân đọc cuốn ‘Sư Tử và Rồng'.

 


Cái Đình - 2008 .