Nguyễn Hiền


Een korte vakantie… om te vergeten

.

 

Acht jaar na de vlucht uit het land waar ik opgegroeid was, ben ik opnieuw aan Lien voorgesteld bij een avondmaal bij Hoa, een van mijn vrienden. Het was geen toeval – Hoa vertelde mij twee maanden daarvoor dat zijn zusje tijdens haar vakantie bij hem zou komen logeren, als ze tenminste de benodigde papieren kon regelen. Zijn doffe stem – ik rook als het ware de tabaksgeur door de telefoon – klonk raar in de hoorn.

‘Ben je ziek?’ vroeg ik.

‘Nee, nee. Een beetje moe. Door alle paperassen. Ach! Ze denken alleen maar aan geld.’

‘Wie?’

‘De klote politie.’ Zijn stem werd steeds opgewonder, hij zag iedere ambtenaar als politieman. ‘Mijn zusje heeft hem al twee baar goud gegeven. En ook nog een korthalzige Hennessy (1). Hij wil nu nog een halve.’

‘Ik zie weinig verschil tussen twee baar en twee baar en een halfje.’

‘Ik wel. Ik houd van oprechtheid. Hij mag van mij van te voren zeggen, dat het drie of vier baar goud zal gaan kosten. Maar nee. Eerst wilde hij er één, en daarna weer één en nu nog een half. Het lijkt erop dat ik een vetgemeste koe ben, en dan komt hij mij af en toe een emmertje afmelken. Op afstand, trouwens.’

Door  de telefoon hoorde ik hem iets mompelen. Aanmoedigend zei ik zacht:

‘Maar je hoeft toch niets naar hun te sturen voor dat halfje?’

‘Het geld is al op. Tenminste, dat staat in de brief van mijn zusje die ik vandaag gekregen heb. Mijn moeder heeft voor haar veel warme kleding gekocht, en wat cadeautjes voor mij. Ik zei al tien keer tegen hun: hier heb ik alles voor haar klaarliggen. Ik haal haar toch van het vliegveld op met een mooie bontjas. O God! En nu gaan ze jammeren over een paar grammetjes goud.’

‘Waarom maak je je daar zoveel zorgen over? Ze hebben zeker nog wat spullen van jou over. Dat brengt geld genoeg op.’

‘Nee,’ antwoordde hij gefrustreerd. ‘Tegenwoordig gaat er niets boven geld. Weet je dat? Wat je opstuurt wil de zwarte markt niet meer hebben. Zelfs de beste kazen van Nederland. Ze willen alleen Amerikaanse merken zien.’

‘Maar het is toch beter om op deze manier hierheen te komen dan te vluchten, stiekem op een gammel bootje zoals wij toen deden,’ moedigde ik hem intuïtief aan.

Toen hij, nadat wij nog een korte tijd hadden gebabbeld, de hoorn neerlegde, schrok ik. Wat dom! Over wie hadden wij net overgesproken? Acht jaar. Het verleden ligt al zo ver achter ons, dat ik goed moest nadenken wie hij daarnet bedoelde. Hij heeft drie zusjes. Bedoelde hij nu Lien, de oudste, rond postuur, lang haar, melkwitte huid. Of Lan, haar zusje, kort en bruin, wij noemden haar ‘Zwarte Lan’. Of Cuc, de jongste, baldadig als een jongen. Lien, Lan, Cuc, de namen van drie bloemen. De lotus, de orchidee en de margriet. Dat was alles, wat ik mij nog kon herinneren. Plus nog wat vage herinneringen aan de hobbelige smalle straten, aan de oude, wit gekalkte huizen en aan de winkels met daken van halfverroeste tinnen golfplaten, de wijk waar wij toen niet ver van elkaar woonden. Ongeduldig greep ik de telefoon:

‘Hoi Hoa. Ben ik weer.’

‘Wat is er? Was je mij iets vergeten te vertellen?’

‘Ja... ja....,’ Ik voelde warm aan achter mijn oren. ‘Ik ben je helemaal vergeten te vragen over welke van je zusjes wij net gepraat hebben ?’

‘Lien,’ antwoordde hij met een lage stem alsof hij bang was dat de lijn afgetapt werd. ‘Lien is mooier. Maar ze heeft geen werk. Ze kan niet meer concurreren met de jongere meisjes daar. Als het mij lukt iemand hier voor haar te vinden, dan kan ze hier blijven, hoop ik. Daar is het geen weg meer voor haar.’

‘Heb je hier al iets voor haar voorbereid?’

‘Nou, ja, niet veel. Eerst moet ik haar hierheen zien te halen en dan ga ik aan de slag. Ken je toevallig iemand hier?’ Ik hoorde hem zach kuchen: ‘Wie weet. Misschien ben je één van de kandidaten.’

Opnieuw liet hij mij daarna in de stilte van mijn kleine kamer vallen, terwijl de gedachten in mijn hoofd ronddraaiden...

Misschien had hij gelijk. Hoewel ik de laatste tijd niet veel contact meer met hem had, kende Hoa mijn familie alvast beter dan die van zijn andere nieuwe vrienden. Wij woonden toen in dezelfde wijk, net buiten Saigon. Zijn vader was ambtenaar. 's Ochtends ging zijn vader op zijn vertrouwde lawaaierige bromfiets naar het werk, en  's avonds op dezelfde manier naar huis waar hij het leven van een kluizenaar leidde. Zijn leven leek op een mooie ketting en was net zo saai als een ketting met allemaal gelijke schakels. Na het bittere eind van de oorlog was die oude, introverte man ineens werkloos, voordat hij zich zijn situatie kon realiseren. Ambtenaren en militairen hadden toen hetzelfde lot. Allemaal werden ze beschuldigd als marionetten van de verloren kant. Zonder pensioen sleepte hij zich, met zijn vrouw en drie dochters, dapper door het leven, totdat zijn gezin, vanwege de strenger wordende controles van het politieapparaat, naar een van hun 'kennissen' in de delta ging verhuizen. Bij het afscheid stonden wij naast elkaar, hand in hand. Achter ons lag de laatste rommel die ze bij elkaar gehaald hadden. Lien had een fototoestel van haar vriendin geleend en wij schoten tot de laatste film alles vol met dezelfde achtergrond. Later kreeg ik van hem twee foto's met een korte brief. ‘Met mij gaat alles goed.’ Zo’n brief had weinig betekenis. Mensen waren voorzichtig en achterdochtig in een wereld vol censuur. Ik haalde mijn schouders op: ach ja, tenminste iets van nieuws, dat is beter dan geen nieuws...

***

Met die twee foto’s in mijn borstzak klom ik twee maanden later de nauwe trap op naar de oude appartement in een rustige buurt in een buitenwijk van Utrecht. Ik hoorde de bel rinkelen en de stem van Hoa: ‘Kom binnen. De deur staat open.’

Wellicht kwam het doordat Hoa mij goed voorbereid had door mij een recente foto van zijn zusje vóór die tijd toe te sturen, maar ik denk dat ik Lien nog direct zou herkennen, als wij elkaar toevallig op straat tegen waren gekomen. Hoa en Lien zaten aan tafel, tussen de grote koffers, de halfgeopende zakken waarvoor ze kennelijk geen tijd hadden kunnen vinden om ze op te ruimen. De meegenomen cadeaus puilden uit de zakken alsof ze ons drieën in de vreemde omgeving vol verbazing aankeken. Ik groette Lien met een vaag gebaar. ‘Oh! Je bent niet veel veranderd.’ Ze knipperde met haar ronde bewimperde ogen en keek blozend naar de grond. Een paar rimpels onder haar ogen, die zorgvuldig gecamoufleerd werden door een lichte make-up, waren het enige spoor dat de tijd had achtergelaten. Ik maakte een grapje:

‘Ik zie geen spoor van de nieuwe economische zone.’

‘Nieuwe economische zone? Daar lopen tegenwoordig alleen spoken rond,’ antwoordde ze met een onveranderde glimlach. ‘Nee, wij zijn al lang verhuisd.’

De drempel was weg met dat glimlach. Wij praatten de hele avond over de dagen toen wij nog samen waren in een straatje waarop de huizen nog nagenoeg in mijn versleten geheugen staan. Die wijk was kort na haar vertrek ook uiteengevallen. Ze vroeg over mijn vlucht, over mijn werk, over het leven hier. Met een zangerige stem als van een nachtegaal vertelde ze mij over haar familie, over mijn broers die ze nog af en toe zag lopen op de zwarte markt. Hoa zat de hele avond naar ons te luisteren en trok de ene fles bier na de andere open. Hij leidt een eenzaam leven en is eran gewend geraakt dagenlang met niemand een woord te wisselen. Op zijn werk heeft hij geen gelegenheid om tussendoor met de collega's van allerlei nationaliteiten te praten. Thuis was continu hij aan de drank om te proberen aan de werkelijkheid te ontsnappen. Het was al tegen middernacht. Hoa bood mij aan bij hem te blijven slapen. Hij vergat bijna de verandering in zijn leven. Of hij deed het express. Ik keek rond in zijn studio met één slaapkamer, maar kon zijn bod niet weigeren. De volgende dag was het zaterdag en ik woonde alleen...

De volgende ochtend, tijdens het ontbijt praatten wij opnieuw over de plannen die ze voor de vakantie gemaakt hadden. Hoa erkende zijn zwakke punt dat hij een hekel had aan winkelen. ‘Misschien kan je mij helpen...’ Ik begreep direct wat hij daarmee bedoelde. Ik kon niets anders verwachten. Drie maanden vakantie waren erg kort, vooral voor een meisje dat nog nooit zo ver van huis was geweest. Trouwens, mijn vriend was blijkbaar geen goede gids. Hij kende slechts een paar routes: naar zijn werk, naar het kleine, eenvoudige eethuis in de hoek drie straten verderop, en naar de kroegen in zijn buurt. Die kroegen vond Lien maar niets. Ze vroeg mij in een cafetaria na een paar uur winkelen: ‘Wat drinken jullie hier behalve bier en koffie?’ Zij voegde eraan toe: ‘Ik wil je niet pesten. Ik vind het alleen vreemd hier.’ ‘Ik vind het ook vreemd, dat je niets wil zien, behalve de warenhuizen en de kledingszaken,’ grapte ik terug.

‘Mode is er voor vrouwen,’ gigelde ze. ‘Wat deed jij in de eerste dagen hier?’

‘Ik had toen niet zoveel geld. Het ging er om te overleven. En mijn familie nog. Die luxe kon ik me niet permitteren.’

‘Het is geen luxe. Kijk. Dat shirt kost maar vijf gulden...’

Ik wilde haar niet tegenhouden. Of beter gezegd, ik kon haar niet tegenhouden. Ze verdween weer in een oerwoud van mozaïeken dat gevormd werd door de kledingstoffen. Af en toe kwam ze uit een onverwachte hoek te voorschijn als een fee, echter de ene keer met een zak, de andere keer met een schoenendoosje. Of ze kwam naar mij toe om zich ervan te overtuigen dat ik er nog zat.

‘Waarom koop je zoveel?’ vroeg ik haar na de vijfde keer.

‘Het is zo mooi....’

‘Maar je hebt het toch niet per se nodig... En hoe kom je aan zoveel geld?’

‘Mijn broer, wie anders?’

Ze keek mij sip aan. Later fluisterde ze in mijn oren: ‘Sorry. Je moet mij begrijpen. Ik heb nog nooit zoveel kleren gezien in de winkels. En onbewaakt.’

‘Dan pas je ze toch alleen.’

‘Maar ik kom hier in mijn leven nooit meer terug om ze nogmaals te passen.’

‘Dat moet je zelf weten,’ zei ik teleurstellend met een hoge stem. Ik voelde mij vernederd door het idee dat ze helemaal weg was van die wezenloze kleding. Opeens was ik boos. ‘Ik kan hier niet de hele dag met een kopje koffie blijven zitten. Kom bij mij, Lien. Je hebt nog honderd dagen. Kijk eerst goed. Het is allemaal rommel.’

Haastig zocht ze naar een excuus: ‘Sorry. Neem mij niet kwalijk. Ik was helemaal vergeten, dat je zo lang op mij hebt moeten wachten.’

Ik wilde net een cynische opmerking maken dat ik op haar langer kon wachten, mits ze niet zo kooplustig was, echter door haar stem kalmeerde ik weer. Ik zuchtte: ‘Je begrijpt mij niet. Je komt hier voor de vakantie en niet voor de inkoop. Geniet van het leven, alsjeblieft. Ik zal je heel Nederland laten zien.’

‘Maar nergens is het zo mooi als in je vaderland, niet waar?’ citeerde ze onhandig een zin uit een leerboek van de basisschool.

Ik kon niets anders dan zwijgen. Wij liepen terug naar de parkeerplaats. Onderweg stopten wij bij een Chinese afhaalzaak. Het was nogal laat. Ik wist zelfs niet wie voor het eten moest zorgen. In Vietnam hoorde dit bij de taak van vrouwen. Die persoon zat nu met een hoofd vol nieuwe dingen, zo bleek het die avond. Ik zat voor de televisie met een portie rijst met geroosterde Peking-eend. Hoa vroeg mij oppervlakkig tussen enkele slokken bier door, wat wij overdag gedaan hadden. Hij vroeg zomaar, wist ik, dus antwoord was voor hem overbodig. Hij dwarrelde continu in zijn eigen droomwereld, alsof hij op een andere planeet zat. De andere planeet, zo die bestond, was vast zijn verleden op een andere plek elders op aarde.

De dagen gingen voorbij zonder enige verandering. Wij waren langzamaan stadsreizigers geworden. Lien doorzocht de hele week alle winkels in de buurt. De derde week is ons verkenningsgebied al tot Amsterdam en Rotterdam uitgebreid. Het gemaakte plan voor een relatiebemiddeling was meerdere keer hardhandig van tafel geveegd. In het weekeind gingen wij samen uit, ook weer winkelen. Of wij dronken maar zelden samen koffie op een terrasje. Behalve op een middag, toen wij in een canalbike stapten na een rondje Albert Cuijf. Een zweterige middag. Zittend naast elkaar trapten wij langs de winkels aan de grachten. Ik rook de geur van Liens haar, haar zweten, haar parfum, en daartussendoor de naamloze geur van haar lichaam. Heel vreemd dat deze geuren mijn gedachten vroeger nog nooit hadden aangetrokken. Lien zei, toen ze naar het langzaam stromende water keek: ‘Er is nog maar één korte week over’. Ik wist niet, of ze de winkels zou missen of mij? Ik wachtte op nog meer woorden, maar hoorde alleen het water tegen de waterfiets slaan.

***

Op de laatste zaterdag maakten wij nog een rondje door de toen voor ons beiden inmiddels bekende winkels. Ik kocht voor haar zonder na te denken de eerste jurk die ze wilde passen. Mensen worden vaak vrijgevig op emotionele momenten. In mijn hoofd draaide één gedachte rond: nog een paar dagen en ze gaat weer terug naar Vietnam. Het stukje Vietnam dat ik in deze dagen kon voelen en ruiken. Het stukje Vietnam is al veranderd na jaren. De zon begon de zomerlucht te verhitten. ‘Een zeldzaam warme dag in dit koude land,’ zei ik zomaar. Wij gingen terug langs de kronkelende wegen in het weiland. Hier en daar zijn kramen opgezet, versierd met kleurijke vlaggetjes. Ik wees haar die aan:

‘Het lijkt hier in de zomer op de weg naar jouw oom toe.’

‘Wat verkopen ze bij die kramen?’, vroeg ze nieuwsgierig.

‘Kersen. Kersen, geen rambutan’s. Soms stop ik hier, ga onder een parasol zitten, drink een kopje koffie of thee en bestel een bakje kersen. Het doet mij denken aan mijn vrienden, toen wij nog op school waren. Blijven ze daar nog? vraag ik mij elke keer af. Maar... kersen zijn geen rambutan’s. De zure smaak van de kersen haalden mij altijd uit mijn dromen...’

‘Had je toen geen vriendin?’

‘Ja en nee. Natuurlijk kende ik een paar buurmeisjes, verder niemand,’ klonk mijn antwoord droog.

Ik nodigde haar uit voor een stopje. Wij zaten in de schaduw van de bomen. Ik zocht naar het gevoel van romances waarover ik gelezen had, of naar de droom van mijn jeugd, op een dag naast een meisje te zitten in het gras met wilde bloemen, samen de frisse lucht voelen. Ik doorzocht mijn geheugen en voelde mij belachelijk. In mijn hoofd zag ik alleen mijn werk met de collega’s met wie ik alleen oppervlakkig contact probeerde te houden. Ik zag ook de zielloze machines en de bazen die ertussen rondlopen. In mijn hoofd zag ik nog, af en toe, mijn familie in mijn laatste dagen in dat land. De aanwezigheid van Lien in deze situatie deed de bitterheid in mij opkomen, toen ik opeens aan mijn jongste zusje dacht. Een korte reis naar Nederland was voor haar nog een illusie. Zelfs haar eenvoudige wens, een tweedehandse bromfiets, kon ik niet vervullen. Lien zat naast mij, ze praatte alleen over de cadeautjes die ze hier en daar gekocht had, over de warenhuizen en de kledingzaken waarvan ze volgende week afscheid zou moeten nemen. Opeens voelde ik me gekwetst. Ik was jaloers, jaloers zelfs op de domme mannequins in de vitrines, die dag in dag uit moeiteloos naar de bewegende wereld staarden. Die trokken helaas meer haar aandacht dan iemand die ze, na jaren niet gezien te hebben, nu weer had ontmoet. Of zag ze in mij niet meer dan een doodgewone gids? Wat doen de toeristen als ze genoeg van de gids gehad hebben? Of misschien was ze alleen naar Nederland gekomen voor die ellendige kleren. Die kleren konden, wie weet, best door onze landgenoten, misschien zelfs door mijn zusjes, in Vietnam gemaakt zijn, en na een lange weg weer terugkeerden naar het punt waar ze vandaan kwamen. Drie dagen daarna nam ik afscheid van haar op het vliegveld. Ze sprak tegen mij met een glimlach, zoals op de eerste avond dat ik haar bij mijn vriend zag. ‘Bedankt voor alles,’ zei ze fluisterend. Ze liep langs de douane, zwaaide naar ons en verdween. Een afscheid zonder tranen, hoewel ik wist dat ik haar lang, heel lang niet meer zou zien. Hoa schudde mijn arm: ‘Kom nou! Wij zoeken wat te drinken. Kom op! Morgen is weer een dag.’ ‘En wat moeten wij doen met deze zak vol kleding?’ vroeg ik. Die waren de bagages die Lien had moeten achterlaten. Wij hadden niet genoeg geld voor die extra kilo’s. Smeken aan de dame achter de incheckbalie hielp niet. ‘Ik breng het morgen naar de Leger des Heils.’ Hij gaf verder geen commentaar.

***

Af en toe zag ik op de televisie korte filmfragmenten over het Vietnam van vandaag. Er waren diepgaande verbeteringen op de markt, in het leven van de mensen van mijn vaderland. Kleurige winkels overal. Opgestapeld op de marktkramen lag het fruit dat ik hier heel af en toe bij toko's durfde te halen na wel tien keer de schaarse munten in mijn zak stiekem te tellen. Op straat reden massa’s bromfietsen en auto’s kriskras door elkaar. Ik heb de gewoonte naar het beeld te staren met de hoop een van mijn kennissen te herkennen. Plotseling verscheen Lien op het scherm. Op een nieuwe Honda, witte kanten handschoenen tot de ellebogen, lachtte ze naar mij – zo leek het. Of naar die toevallige cameraman? Ik herkende nog de jurk die ik aan haar gaf toen wij de laatste keer waren gaan winkelen. Ze zag er gelukkig uit. Ik zag die gelukkige blik op haar ronde gezicht stralen, lange haarlokken waaiden onder de kleurrijke pet met de wind mee door de zonnige winkelstraat. In een fractie van een seconde kwam ze vanuit de verte dichterbij, steeds groter als een ontluikende lotus en verdween daarna in de linker hoek van het beeld. Met kippevel en op de stoel vastgeplakt zag ik de scène voor mijn ogen voorbijtrekken en onbewust keek ik zoekend, hopeloos naar die mysterieuze hoek van het televisiescherm alsof Lien ergens daar nog was. Ineens besefte ik, dat alles wat ik van haar in mijn hoofd had, nu voorgoed onder de stoffen van het verleden lag. Dáár is haar wereld. En ik blijf hier, zie steeds dezelfde dagen voor mijn ogen voorbijgaan.

.

Nguyễn Hiền

____

(1) Korthalzige Hennessy: Hennessy VSOP, een oude Franse cognac, 3 keer zo duur als een ‘langhalzige’ (Hennessy VS).

 

 

Direct link: https://caidinh.com/Archiefpagina/korteverhalen/eenkortevakantieomtevergeten.html


Cái Đình - 2022