Nguyễn Lê Hồng Hưng


Diepverborgen liefdesverhaal bij een rivier

 

Normaal voer ons schip Clément routinematig op een voor ons bekende route, van Heysham in Engeland naar Belém, een stad in Brazilië. Onderweg deed het schip een paar havensteden aan, waaronder Dublin – de hoofdstad van Ierland, of Tenerife of Las Palmas – een archipel onder het Spaanse invloedgebied in de Atlantische Oceaan, of het eiland Barbados en Trinidad in Zuid Amerika. Bij deze havens bleef het schip één, soms twee dagen om de vracht bij te laden. In Belém en Heysham, waar de vracht aan wal gezet moest worden, lag het schip een klein twee weken voor anker.

Daarnaast, elk jaar, in het notenseizoen voer ons schip op de Amazonas tot Manau voor een lading nuts, waarna wij naar Belém terugvoeren voor nog een lading vracht en dan ging wij verder naar Heysham. Belém, één van de grote steden van Brazilië, met haar skyline langs de Pará. Rio Pará is een zijrivier van de Amazonas. De Amazonas heeft haar bron in een hoogland in Peru, daar vandaan stroomt zij door veel landen, tot Brazilië toe, waar de rivier vertakt wordt, om daarna uit te monden in de Atlantische Oceaan. Deze immense rivier strekt zich uit tot buiten het zichtveld, de kracht van het water graaft de bodem soms tot honderdtwintig meter diep. Behalve de gevaarlijke krokodillen zwemmen veel piranha’s in deze rivier. De piranha is een ronde vis, zo groot als een openslaande handpalm, met de vinnen lijken ze op de tilapia’s. Aan hun kaken zaten vol van vlijmscherpe, naar buiten stekende tanden. Wie per ongeluk in de rivier valt, wordt meteen als prooi genomen, het lichaam wordt binnen een half uur in kleine stukjes uiteengereten.

In het verleden was ik meerdere keer op de rivieren van Afrika gevaren. Ik raakte soms geëmotioneerd als ik de rivier Congo of Zambesi zag. Op het water dobberden de waterlelieën, verwikkeld met de boomtakken en afval. De slib kolkte met de stroom mee. Maar die landen waren zo arm, er was geen toekomst. Als ik nu aan die landen denk, denk ik aan de volkeren die voortdurend aan de armoede lijden. Diepgevoelend denk ik aan de rivieren in mijn vaderland, waar ik het moeilijk gehad had.

Het leven van een zeeman brengt me nu naar het deltagebied van de Amazonas. Hier kan ik opnieuw genieten van een gemiste periode. Kijk! Daar is de rivier Negro, troebel als thee-uittreksel. De bossen met lage bomen langs de oevers, met daarachter de velden met kokospalmen, arecabomen en op de achtergrond de rijstvelden, tot de horizon toe uitgespreid. Op het water langs de riviers staan primitieve palenhuizen, de wc’s met wanden van bladeren. Het doet mij denken aan de rivier Trem Trem, vooral in de vooravonden, toen de gele zon achter het bos ondergaat. Op de rivier peddelen de meisjes langzaam op en neer met hun bootjes. Braziliaanse meisjes zijn vurig. Hun liefde en hun verlangen geven ze aan haar geliefde op een natuurlijke manier. Je moet niet denken dat ik die jonge vrouwen met de vrouwen van plezier in een hoop wil gooien. Nee, in dat land is het verschil tussen een ‘gewoon’ meisje en een prostituee slechts een kwestie van ‘beroep’. Over ‘beroep’ praten, alle beroepen worden uitgeoefend ten behoeve van het bestaan van mensen. Als je mensen beoordeelt op de normen zoals het met de Aziatische maagdelijkheid gebeurt; of als je hun gedrag met het losbandige leven van sommige meisjes in Europa vergelijkt, kan je moeilijk de geestelijke schoonheid van de Braziliaanse meisjes voorstellen. Ik moet een kanttekening hierover maken zodat je, als lezer, geen misverstand hebt bij het verder lezen van een verhaal over Brazilië. Het is niet de bedoeling dat ik met mijn verhaal probeerde goed te praten.

***

Vorig jaar augustus, in het nuts-seizoen ging mijn schip stroomopwaarts op de Amazonas naar Manau voor het uitladen van de nuts. Toen het schip aangemeerd was, was het al tegen het einde van de dag. Ik had enkele brieven van mijn vrienden via de postdienst ontvangen. Na het werk haastte ik me met deze brieven naar mijn cabine om snel aan hun terug te schrijven omdat de post op de volgende dag weer werd opgehaald en weggebracht. Toen de enveloppen al dichtgepakt waren en opgestapeld op mijn bureau lagen, keek ik naar mijn horloge. Het was al elf uur geweest. Ik ging op het dek, stond achter de reling en keek naar de stad boven. De straten waren verlicht in groen, rood, geel... Op de reclameborden flikkerden uitnodigende en uitdagende lampjes. In deze maanden was het in Manau bloedheet, de nachttemperatuur klom soms tot boven veertig graden op. Ik ging terug naar binnen en nam een douche. Het haar kammen, de kleding aan, een vleugje parfum er overheen. Toen ik mijn voeten in de schoenen gestoken had voor een wandeling naar die verleidelijke stad, bleef ik plotseling aarzelend. De hitte buiten, plus de aangename lucht die de airco naar binnen blies hadden mijn plan dwarsgezet. Ik kleedde mij weer uit en deed het licht aan. De deur op slot en met een tijdschrift lag ik in bed totdat ik in slaap viel.

Plotseling werd ik wakker toen ik iemand vóór de deur hoorde. De deur zat nu op een kiertje. Ik kon met mijn slaperige ogen nog, door het licht van buiten, een meisje zien binnensluipen. De deur ging weer zachtjes op slot met het ratelgeluid van de sleutel. Binnen werd weer pikdonker. Ik reikte mijn hand naar de schakelaar op het nachtkastje en snel sprong ik het bed uit. Ik was mijn onderlichaam nog niet met een badlaken bedekt of ik een vrouwenstem hoorde ‘Bom dia!’. Ze groette mij in het Portugees. ‘Good morning!’, groette ik haar terug in het Engels.

***

Op dat moment was ik minimaal gekleed met de badlaken, de cabine was vol van licht. De kapitein, of een stuurman of een machinist zou haar naar binnen hebben gelaten, suggereerde ik. Behalve deze belangrijke figuren had niemand in het schip de passe-partout sleutel. Maar... laat dat. Wie het gedaan had, kon mij echt niet schelen. Mijn bed had nog voldoende ruimte voor twee personen.

Het meisje stond nog steeds middenin de cabine. Ze had een bruine rok aan. Haar zwarte, diep gesneden bloes onthulde twee volle borsten. Op haar schouder hing een leren tas. Meisjes gebruiken vaak lederen tas als een opmaak-attribuut.

Ik maakte de deur open en vroeg:

‘Hoe heet je?’

‘Edna.’

‘Spreek je Engels?’

Ze maakte een open rondje met haar duim en haar wijsvinger:

‘Een klein beetje.’

‘Ik ook. Zullen wij in het Engels doen?’

Ik overdreef mijn talenkennis. Mijn Engels was een soort ‘woorden-aan-elkaar-zetten’ taal, plus een paar Portugese woorden die ik erbij geleerd had elke keer als ons schip Brazilië aandeed. Ik praatte zoals de acteurs in cowboy-filmen, echter gebruikten ze minder Spaanse woorden in hun Engels dan de matrozen van mijn schip Portugese woorden bij onze Engels mengden. Wij gooiden eigenlijk allerlei talen doorelkaar. Soms was het onmogelijk tot een verbale communicatie te komen, wij moesten toevlucht zoeken in pennen, handen, of zelfs in voeten. Miscommunicatie was daardoor onvermijdelijk, maar tot dan toe hadden wij er geen echt probleem mee ervaren. Matrozen krijgen overal openhartigheid.

Ik deed de deur open, buiten was het stil. Het was net na middernacht. De matrozen zouden nog in de bars rondhangen, het kon best mogelijk zijn dat ze in hotels de nacht doorbrachten. Ik ging naar de kombuis, nam vier flesjes bier mee en ging terug naar mijn cabine. Edna stond nog steeds op mij te wachten met een glimlacht tegen mij. Ze zag er best aantrekkelijk uit. Ik zette een kus op haar nek en samen zaten wij op de bank.

Edna vroeg mij:

‘Hoe heet je?’

‘Tan, Tan, Tan...’

‘Tan, Tan, Tan...’

Ze herhaalde mijn naam, knikte na elk woord, met haar vinger telde ze de ritme. Ik bood haar een bier aan. Proost!

‘Woon je in Manau?’ vroeg ik.

‘Nee, ik woon in Belém.’

‘Morgen vaart mijn schip naar Belém.’

Ze knipoogde:

‘Ik zal je daar komen ophalen.’

Ik kustte haar op de ogen, de wangen en op de lippen. De leren tas werd afgehaald, en dan lagen haar kleren uiteindelijk op de bank. Ik droeg haar naar het bed, al kittelend. Ze lachtte en trok de badlaken van mij eruit. Teder haalde ik haar blonde, krullige haar weg om naar haar gezicht te zoeken. Haar gezicht met een lange neus, een paar puistjes op de wang. Haar halfgesloten ogen wachtten op een hartstochtelijke reis.

***

Mijn cabine, zoals andere cabines voor de matrozen, was ingericht met een badkamer, samen met de wc, een tweepersoonsbed, twee kledingkasten, waaronder de laden voor privé-spullen, een bank met leren kussen vastgetimmerd aan de muur. Vóór deze bank was een schrijftafel. Oh, die schrijftafel. Soms ging ik, na een avond stomdronken in de bars, samen met een meisje terug naar het schip. De tafel werd slordig bedekt met een laken. Het meisje lag daarboven op. Ik stond op de grond, en dan vreeën we. Vannacht was ik nog niet zo aangeschoten. Uit voorzorg haalde ik een condoom uit de lade. Aanvankelijk zei Edna niets daarover, ze wachtte totdat ik begon haar te bestijgen en.... flitsensnel schoof ze haar hand naar beneden. De condoom werd eruit getrokken, ze stopte het onder de matras, en duwde haar heup omhoog, wij plakten aan elkaar. Ze greep mijn rug vast, en kreunde zachtjes al heen en weer bewegend....

Ik droeg haar naar de badkamer. Wij stonden onder de douche, met de zeep wasten wij elkaar. De glibberigheid van de sop maakte de kreunen los, ze trok mij naar beneden, op de vloer. Het water stroomde nog steeds uit de douche, haar kreun werd luider en luider....

Toen wij de badkamer verlieten, maakte ze een ootje met haar duim en haar wijsvinger en zei ‘bom bom’ (‘Goed goed’ in het Portugees). Ze vroeg mij om twee laken, met de ene maakte ze ons tweeën droog en wikkelde zich erin, met de andere bedekte ze haar haar. Ik trok een onderbroek aan, wij gingen weer aan de bier. Toen alle vier flesjes leeg waren, viel ik bijna in slaap. Het licht uit, klom ik het bed in en spreidde mijn arm uitnodigend: ‘Edna, kom hier bij mij liggen.’ Ze lag met haar hoofd op mijn schouder. Wij waren zo stil dat ik de ademhaling van onze tweeën nog goed kon horen. Ik omhelsde haar en voelde haar frisse lichaamsgeur in mijn omhelsende armen.

…..Totdat ik door de bel van de klok wakker werd. Edna was nergens te bekennen. Haar tas en haar kleding lagen ook niet meer op de bank. Geschokt zocht ik naar mijn eigen spullen en mijn portefeuille in de kast, gelukkig waren ze er nog. Op het bed lag de verkreukelde laken, de nasporen van de vrijpartij in de afgelopen nacht waren nog goed te zien. Ik rolde de laken weg, verschoonde het bed, door dit onverwachte voorval vescheen ik bijna tien minuten te laat op mijn werk. Weg met de ochtendkoffie.

Natuurlijk was ik de herinnering met Edna gelijk vergeten. In mij heerste er nog alleen een angst. Tot nog toe, ongeacht dronken of nuchter, was ik altijd zo voorzichtig. Als ik het bed met een meisje wilde delen, altijd condoom om, behalve deze keer. Ik was erg ongerust, bij elk toiletbezoek ging ik zorgvuldig alles nakijken. Totdat het schip Belém bereikte, ruim één week later en ik nog niets vreemds had gemerkt, kon ik uiteindelijk mijn hart luchten.

***

In Belém was de toegang tot de schepen voor vrouwen verboden. Ik moest iedere keer als ik met Chirly de liefde wilde bedrijven, naar een hotelkamer wijken. In weekeind werkte Chirly als striptease-danseres in een nachtclub in deze stad. Ik had haar daar ook leren kennen. Haar uiterlijk was niet bijzonder mooi, ze was echter aanlokkelijk door haar uitnodigend uitziende lichaam, bovendien kon ze goed met make-up spelen, waardoor ze er chic uitzag. Ik hiel van de stevige, ronde borsten van haar en haar huid in de kleur van de kastanjes. Bij de eerste ontmoeting noemde ze een hoge prijs. Later, toen wij elkaar goed kenden, ging ik vaak haar opzoeken als ons schip in Belém stopte. Door deze groeiende relatie en door mijn eerlijkheid in betaling werd ik niet meer medogeloos uitgebuit zoals bij de eerste bezoekjes.

Na twee nachten achterelkaar samen met Chirly te zijn geweest, was ik nogal moe. Na het werk leunde ik achterover op mijn stoel en viel zomaar in slaap tot de etenstijd. Haastig kleedde ik mij om en ging naar de haven. Chirly stond daar op mij te wachten, ongeduldig. Toen ze mij zag, rende ze naar mij toe. Ik was begonnen met de excuses of ze mij al twee zoenen gaf. Niet ik aan haar, maar ze bood mij excuses aan, dat ze ergens heen moest. Daarna draaide ze zich om en liep onaarzelend weg. Ik wist dat ze een ander vet afspraakje had, dat was haar gewoonte.

Op de marktplein bij de rivier waren er kleine gamelen eethuizen, een leuke plaats waar ik vaak bezocht. Chirly had daar, integendeel, een hekel aan. Nu was Chirly er niet bij, daar was een ideale plek waar ik bij de bier nog met de barmeisjes kon babbelen. Opeens hoorde ik iemand mij achterna rende en mijn naam riep:

‘Tan! Tan! Tan!’.

Ik draaide me om, verbaasd toen ik Edna zag. Edna! Ze omhelsde me, na de innige zoenen vroeg ze:

‘Gaat het?’

‘Wel. En je?’

Ze gaf mij nog een zoentje:

‘Bedankt.’

‘Wanneer was je hier aangekomen?’

‘Vanmiddag.’

‘Waarom was je toen weggegaan zonder iets tegen mij te zeggen? Ook nergens omgevraagd?’

‘Het geeft niets. Het geeft niets.’ Ze kruisde de armen aan elkaar en zei: ‘Je sliep toen als een roos. Ik moest toen gauw naar huis, anders miste ik de eerste boot.’

‘Waar woont je zus?’

‘Aan de andere kant van de Negro.’

Ik maakte een voorstel:

‘Zullen wij nu ergens heen?’

‘Waar?’

‘Naar de kroegen op de marktplein, lijkt je wat?’

Ze knikte instemmend. Hand in hand volgde ze mij, vrolijk als een jong kind.

De hemel van die avond was vol van sterren. De Melkweg tekende een lichtende boog boven ons. Het sterrenlicht was net voldoende voor een vaag beeld van de rivier. Aan de andere kant flikkerden de lampjes. Wij gingen naar een park, de lage struiken hibiscus vormden een schuilplaats voor de in het liefdesvuur badende stellen. Zittend op de stenen banken omhelsden ze elkaar en gaven ze elkaar vurige zoenen. s’Nacht was hier een plaats waar jonge stellen schaamteloos naakt naast elkaar lagen, het park was daardoor geen schone plek. De urinegeur spreidde zich in de lucht. Met een hand voor haar neus waaiend gaf Etna haar afkeurgebaar aan. Ik moest haar nu naar de eethuizen voorleiden.

Deze eethuizen lagen naast elkaar in een lange rij. Op de begane grond werden ze in hokjes afgebaken. Bediendes zijn meestal vrouwen en meisjes. Als het niet druk was konden ze makkelijk woorden wisselen met hun buren. De inrichting in deze eethuizen was eenvouding. Een koelkast om vlees en groenten vers te houden en om bier te koelen. Een gaspit en een pan. Gasten en gastheer zaten tegenover elkaar, slechts door een tafel gescheiden, waarop de klaargemaakte gerechten stonden. Het bestelde gerecht werd ter plekke opgewarmd en opgediend, alles maakte de sfeer hier zo huiselijk en behaaglijk. Op de grond lag overal afval, de honden liepen rond, zoekend naar het eten. Langs elke rij eethuizen was een naar slib stinkend riool dat naar de rivier stroomde. Hoewel de omgeving niet zo hygiënisch was heb ik hier een hecht verband gevonden, omdat deze eethuizen in mij de herinnering aan mijn vaderland opriep, de herinnering aan de dagen ver in het verleden.

Wij kozen een eethuis van een aantrekkelijke vrouw. Glimlachend nam ze onze bestelling op. Edna nam de nasi met gekruide sudderkippebouten. Ik bestelde gefrituurde vis met zure salade. Vanavond dronken wij bier uit één glas. De graten en de botten werden op de grond gegooid voor de honden.

De dinner was klaar, ik vroeg aan haar:

‘Gaan we vanavond naar een hotel?’

Ze knikte, en pakte twee servetjes, één voor mij, één voor haar. Het eten was afgerekend, wij liepen naar buiten, zochten naar een taxi.

Het was in deze stad altijd benauwd. De kleding is zelfs na een korte wandeling plakkerig geworden door zweet. Wij namen een hotelkamer en gingen direkt onder de douche. Toen ik de badkamer uitging, nog niet aangekleed, trok Edna mij al in bed. Ze pakte mijn hoofd beet, drukte haar hand op mijn ene oor en... puf! Ze blies in mijn andere oor. Ik raakte ondersteboven, kippevel kwamen over het hele lichaam op, de vliegen zoemden in het hoofd, mijn ziel in de hemel.

Op mijn gewoonte zocht ik een condoom in mijn broekzak, hangend in de kast. Ik was altijd bewapend met een doosje ervan. Een vriend van mij had mij weleens hierom gelachen, dat ik niet dapper genoeg was. Hij voegde eraan toe: ‘Zonder druiper opgelopen te zijn ben je geen playboy.’ Ik voerde terug: ‘Ik ben een zeeman, geen playboy.’ Met de condoom kwam ik terug naar bed. Ik maakte het open of Edna op mij al besteeg. Ze rukte het doosje van mijn hand, stopte het onder de matras, duwde mijn hand naar beneden, tussen haar dijen. Ze greep mijn schouder vast, schudde haar hoofd en zei: nee, nee. Ze omhelsde mij, plakte haar lippen op de mijnen in een lange zoen. Haar lichaam kronkelde, zachtes kreunde ze. Edna, zoals andere Braziliaanse vrouwen, kreunden en schreeuwen als de orgasmen opkwamen. Nu kon ik de hartstocht met haar mee voelen. Een pure hartstocht, zoals een bries op de rivier Pará... Toen wij van het climax afdaalden, maakte ze, zoals gewoonlijk, een ootje met haar duim en haar wijsvinger, gaf een zoen erop en zei bom bom. Ze gaf mij een vurige zoen... bom bom...

Wij lagen nu in stilte. Edna draaide zich naar mij toe:

‘Morgen kom je bij mij slapen. Hier moeten wij betalen...’

‘Het hotel moet verdienen, toch.’

Edna porte op mijn borst:

‘Als wij elke nacht hier slapen kost het een heleboel geld.’

‘Heb je een eigen huis?’

‘Nee. Ik woon nog bij mama.’

‘Vinden ze je niet ondeugend als ik bij jou kom slapen?’

‘Nee! Nee! Niets aan de hand.’

***

De volgende dag ging ik samen met Edna even na middernacht naar haar huis. De taxi stopte voor een smal weggetje. Langs de weg groeiden bomen met rose struiken en oude, grote mangobomen. De stroomkabels hingen parallel tussen deze bomen, kwam tot boven het gras. De lampen in de bomen verlichtten het natte gras. Krekels tjirpten samen met andere insecten in een concert van de natuur boven het grasveld. Ik miste, ik miste zoveel... De droge rijstvelden na de oogst in mijn vaderland. Mijn vriendin en ik liepen op de kronkelende wegen, elke keer als wij een straatlantaarn naderden moesten wij weer hard rennen om zo snel mogelijk door de zwermen van  eendaagsvliegen heen te kruisen. Ze landden op onze hoofden, wit als de confetti’s op het bruidspaar tijdens een bruiloft...

Na een stukje lopen gingen wij een steeg in. Edna stopte voor een huis met een ijzeren hek erom heen. Een huis met de muren van bakstenen, zonder etage. Het huis was niet groot, maar in vergelijking met de huizen van dezelfde rij zag het er royaal uit. Edna zocht de sleutel in haar tas, het hek ging op een kier, ze leidde mij naar binnen. Ik hoorde een rustige adem binnenhuis. Door het schemerlicht achterin het huis zag ik twee hangmatten. Ik volgde Edna, buigend onder die hangmatten door. De eerste hangmat, dan de tweede... Ik struikelde hier op, mijn hoofd kwam ertegen aan. Gelukkig keerde de persoon op die hangmat, na een zucht, weer terug in zijn diepe slaap. Na de hangmatten kwamen wij de kamers achter het huis aan. Edna stook de olielamp op de plank aan, en wees me de weg. Ik zag drie kamers op een rij. Ze opende de deur van de kamer aan het einde van de rij.

‘Dit is mijn kamer.’

Ik stapte naar binnen. Ze deed het licht aan, draaide het lontje van de olielamp naar beneden en zet hem terug op de plank. Ik keek om mij heen. Haar kamer was van de naastliggende kamer gescheid door wit geverfde houten platen. Aan één van deze platen hing een poster van Rambo met zijn gemodificeerde M72 in de wachtstand. Op de nachtkast in een hoek stonden een rij flesjes parfum en nog wat cosmetica. Naast de kledingkast was een tweepersoonsbed, tegen de muur aan. Een TV aan het voeteind, daarop een tafelventilator. Edna zette hem aan, ze reikte mij een kleerhanger aan en wij begonnen ons uit te kleden. Met een badlaken gingen wij naar de badkamer achter. Daarin stond een plastic rode waterton. Wij goten water op elkaar totdat de ton halfleeg was.

Op het plafond in haar kamer hing een kooi van rose kant, met daarin een klamboe. Edna trok het net naar beneden. Het hing op het plafond slechts door een hoek, na jarenlang kon ik vanacht binnen een klamboe slapen. Edna stopte de onderkant onder de matras. Wij lagen naast elkaar, ik gebruikte mijn arm als een kussen voor haar. Ze masseerde mijn borst en fluisterde in mijn oor:

‘Morgen moet je niet in het schip eten hoor. Kom bij mij, ik zal voor je koken.’

‘Oke! Morgen kom ik,’ ik zette een kus op haar voorhoofd.

‘Edna! Wil je het licht voor mij uitdoen en de ventilator zachter zetten. Ik moet nu slapen, morgen moet ik nog werken.’

Gehoorzaamd volgde ze mijn opdracht op en wij lagen naast elkaar, gleden weg in de slaap.

Totdat het licht door het plafond naar beneden maakte mij wakker. Aanvankelijk dacht ik dat het dak lekte, maar toen ik goed bekeek bleek dat een plastic paneel dat tussen de dakpannen geschoven was om de kamer licht te krijgen. Ik keek om mij heen, Edna was er niet meer. Buiten hoorde ik mensen lachen en praten, iedereen was al wakker. Ik kleedde mij aan en wilde naar buiten gaan. Echter, in deze situatie zou het voor mij erg ongemak zijn. Uiteindelijk had ik de beste oplossing gevonden, op mijn gevoel: een sigaret aansteken.

Ik was nog net met de sigaret of Edna in een big shirt de kamer binnen stapte, tandenborstel in de hand, het haar nog niet gekamd. Ze gaf mij een kus die naar tandenpasta rook, ze vroeg of ik goed geslapen had. Ik aapte haar na, met mijn duim en mijn wijsvinger maakte ik een rondje waarop ik kuste en zei bom bom. Ze lachte, met een nieuwe tandenborstel en een handdoek liep ze voor mij naar buiten.

Wij gingen door de keuken alias eetkamer heen. Er waren drie meisjes die aan tafel zaten te ontbijten uit kleine kommetjes. Toen ze mij zagen groetten ze in een choor: Bom dia, waarop ik ook ‘bom dia’ terug deed. Edna stelde mij voor aan een oude vrouw, die naast de keuken stond. ‘Dit is Mama,’ zei ze. Na mijn respectvolle hoofdbuiging en handen schudden ging Mama met mij een gesprek aan. Ik kon alleen ‘sim sim’ (ja ja)  zeggen en lachen na elk stuk. Haar openhartigheid maakte mij gerust hoewel wij elkaar niet verstonden.

Wij gingen nu naar de badkamer. De deur stond op slot, iemand was zich aan het wassen, het water knetterde als regen. Edna klopte gedwongen op de deur, na een poosje ging hij open. Een jongen in korte broek verscheen, een badlaken op de schouder, tandenborstel in de hand. Hij groette mij, nogmaals het benodigde protocol. Hij vroeg mij, glimlachend, of ik Edna mooi vond. Met mijn duim omhoog en een geknik maakte ik mijn compliment met ‘bom bom.’ Hij zei iets tegen Edna, blozend duwde ze hem weg nadat hem een paar vuistjes op zijn schouders te hadden gegeven. Ik mocht nu het badhokje in.

Toen ik naar haar kamer terugging, was Edna al omgekleed. Ze zat aan de nachtkast, wachtend op mij. Vertederd kamde ze mijn haar en keek nogmaals na op mijn kleding...

Wij zaten nu aan tafel voor ontbijt. De jongen bood mij een plaats aan, en ging tegenover mij zitten. Ik werd aan hem, Max, en drie meisjes voorgesteld. Max was Ednas broertje. Zijn vrouw was het meisje dat koffie aan het zetten was. De andere twee meisjes, Almira en Mara, waren de tweelingszusjes van Max. Mama schepte voor iedereen een bord, gekookte maïskorrels met geraspte kokos. Max maakte de hele tijd grapjes dat iedereen in scharterlach viel.

Na het ontbijt namen Edna en ik afscheid van haar familie. Wij gingen met de bus naar mijn werk. De bussen in Belém hadden twee deuren, je moest echter achter instappen, de voorportier was om uit te stappen. De chauffeur en de caissier waren in uniform, zwarte pantalon, lichtgroen overhemd, grijze stropdas. De cassier zat aan de linker kant, achter een tafel met geldcassette. Betaling ging pas nadat je door het rolhek had gepasseerd. Hoewel ik in vele landen was geweest, kende ik geen land waar de bustarief zo laag was als Brazilië. Ik hoorde een verhaal dat Brazilië alcohol van suikerriet produceerde, genoeg voor de auto’s – de meeste auto’s in Brazilië gebruikte deze alcohol als brandstof – vandaar dat ze die tickets voor een habbekrat konden verkopen. De bussen in de ochtendspit waren altijd propvol van mensen die naar het werk gingen. Sommigen moesten zich aan de achterdeur hangen gedurende de hele rit. Ik stapte uit bij de halte van de haven, Edna ging verder naar de markt...

Al ruim drie jaar was ik hier meerdere keer geweest. Echter had ik nog nooit een schitterende dag gezien als die dag. Vrolijk ademde ik de schone lucht van het begin van een dag. Nog niet lang geleden kwam ik bij Chirly of bij andere meisjes, haastig, en met hebzucht in lange nachten stomdronken, tot de uiterste toe met tabak en sex. Na zo’n dag ging ik terug naar mijn werk met een zwaar hoofd en zwaren voetstappen, helemaal geen interesse in wat om mij heen gebeurde. Soms zocht ik ruzie met de portier, alleen omdat hij mij had gestopt voor een sigaret. In die tijd leidde ik een emotieloos leven. Onverschillig, gevoelloos, anderen minachten en versmaden. In mijn gedachten was er maar één ding: ik kwam hier om van alles te genieten, om mijn alle zintuigen tevreden te stellen, ik zou alles vergeten zodra ik hier verliet.

Nu voelde ik mij anders. Ik stond in de haven Belém. Aan de andere kant van de rivier was de zon al boven het bos gerezen. Ik had nog genoeg tijd om, aan de reling in de haven leunend, de Pará aan te schouwen en de schone ochtendlucht in te ademen. Daaronder, de havenwerkers waren in kleine groepjes in de schaduw van de mangobomen, met elkaar babbelen of sigaretten roken. Een oude man liep naar mij toe, op zijn vraag voor een sigaret gaf ik hem een hele pak! Deze gedachten en gedaantes van mij zoals in die ochtend waren een tijd geleden nergens bij mij te vinden. Of waren ze in de vorm van een aalmoes, een gebaar van iemand die van een rijk land kwam, die het overschot weggaf met de medelijden, er was geen gevoel van medemens erbij.

De havenwerkers volgden nu elkaar naar de kade. Ik ging ook naar mijn schip met de weemoed voor een zonnige ochtend, met het gouden zonlicht die over de rivier spreidde.

***

Naderhand raadde ik Edna af mij niet te komen ophalen in de haven, in plaats daarvan zou ik haar opzoeken na mijn werk. Op haar vraag waarom het opeens zo moest, gaf ik slechts een kort antwoord dat ik dat niet wilde. Ik wist dat ze nooit iets tegen mijn wil deed. Eigenlijk wilde ik in die tijd geen confrontatie zien tussen haar en Chirly voordat ik de zaak op orde gesteld had.

Op orde stellen, dat was makkelijk gezegd dan gedaan. Ik kon niets anders verzinnen dan één manier: haar mijden. Het duurde niet lang. Op een dag, na mijn werk, ging ik naar boven voor een busrit naar Edna. Voorzichtig had ik overal bekeken, er was geen kip te zien. Opeens kwam Chirly achter een mangoboom tevoorschijn. Met een koude stem vroeg ze mij:

‘Waarom ga je met een ander uit?’

Tegen de lamp gelopen zei ik provocerend:

‘Nou en! Je gaat ook met een ander uit.’

Plotseling, zonder aankondiging, gaf ze met haar handtas een klap op mijn gezicht. In haar tas zat een keihard voorwerp, het beukte hard op mijn neus, het deed zo zeer, dat de sterren in mijn ogen flonkerden. Ik haalde mijn handen voor mijn gezicht en zakte uit elkaar. Na een poosje, toen de pijn minder werd, voelde ik kribbels in mijn neus en warmte in mijn handen. Ik keek ernaar!… Oh God! Mijn handen waren rood van bloed. Ik keek naar boven. Chirly was al weg, rondom mij krioelde het van mensen. Doodbeschamd rende ik naar mijn schip met mijn handen op de neus.

De ruzie, soms tot fataal afloop, gebeurde elke dag in Brazilië. Een machinist van mijn schip was een jaar daarvoor in zo’n ruzie verwikkeld toen hij aan wal was, met het gevolg dat zijn achillepees doorgesneden was en een wekenlange ziekenhuisopname, gelukkig was zijn been nog gered. Toen hij van het ziekenhuis ontslagen was, maakte ik een grap: ‘God zei dat als je een klap krijgt op de ene wang, zou je de andere wang geven voor een andere klap. Nu was één van jouw achillepees doorgesneden, waarom je jouw andere enkel niet had laten doorsnijden, voor het Gods woord.’ Op de dag dat het met mij gebeurde, haalde hij compressen en watten voor mij, en wachtte totdat ik erbij gekomen was. Toen zei hij, met een tik op mijn schouders:

‘Ik zag dat je aan een neusgat bloedde, waarom had je dat meisje niet gevraagd om nog een klap op de andere kant?’

Ik lachtte verzoenend tegen hem, en ging naar de koelkast in de kombuis voor een bierronde. Daarna ging ik naar Edna, met de taxi uiteraard.

Al had ik een klap verdiend, was het niet afgelopen. Later, als Chirly mij tegenkwam, rende ze naar mij toe, de ene keer een klap op mijn gezicht, de andere keer een schop op mijn bil, ze trok aan mijn jas en zeurde om tien dollar. Alles was al voorbij, zo beschouwde ik, ik was daardoor niet boos op haar. Eerlijk gezegd heb ik mij niet correct gedragen. Ik had haar verlaten zonder een enkel woord, in die toestand kon niemand zich beheersen. Na dat incident, als ik haar tegenkwam gaf ik haar gelijk wat geld, de ene keer tien, de andere keer twintig dollar. Langzamaan hoefde ik Chirly niet te mijden. Soms ging ik stiekem met haar naar een restaurant of naar een van haar favoriete bars. Chirly was een Indiane, maar ze gedroeg zich nog veel beter dan veel mensen die ik overal in Europa tegenkwam, degenen die zichzelf intellectuëlen noemden. Haar boosheid was als een regenbui, als het voorbijgegaan was, was ze weer normaal. Ze eisten van mij geen geld meer. Op een dag zei ze: ‘Als je met mij een punt achter wil zetten, doe dat normaal, je hoeft mij niet te mijden. Ben je bang dat ik je opeet?’ Blijkbaar was ze op de hoogte wat ik toen gedaan had.

Nu waren de golven gedempt, elke keer als ik in deze haven aankwam, ging ik bij Edna wonen zoals een jong echtpaar, in een familie met moeder, broers en zussen.

Elke middag, als ik kwam, haalde Max bier, wij dronken samen en vertelden elkaar grappige verhalen, daarna liet hij mij met Edna alleen. Hoewel wij gebrekkig met elkaar communiceerden, soms met gebarentaal, of met behulp van een woordenboek, wilden Almira en Mara heel graag met mij praten. Soms tracteerde ik haar hele familie op een diner of op een film in de bioscoop. Na een tijd mochten ze mij heel graag. Soms dacht ik terug naar de eerste dagen, toen ik een slecht beeld over haar in mijn gedachte had, omhelsden ik haar met tederheid en fluiterde:

‘Edna! Sorry Edna!’

Stomverbaasd keek ze mij aan toen ze dat hoorde. Ze kuste mij smachtend en zei herhaaldelijk: nee, nee, niets te danken. ’s Nachts sliep ze graag met haar hoofd in mijn oksel, en mij de hele nacht omarmde. Soms schudde ze mij in de nacht toen ze wakker werd:

‘Tan! Tan! Tan!’

‘Wat is dat, schat?’

‘Je moet mij later niet slaan hoor.’

Ik streelde haar haar:

‘Waarom vraag je dat? Je hebt niets slechts gedaan!’

‘Braziliaanse mannen slaan hun vrouw vaak. Mijn vader was ook zo. Hij was blind, maar vrouwen liepen achter hem steeds na. Hij vertrok van de ene naar de andere, alle vrouwen van hem waren zwaar mishandeld.’

Plotseling dacht ik aan haar buurman. Telkens als hij mij zag, zei hij ‘Good morning!’ en vroeg mij om een sigaret. Soms diep in de nacht ging hij tegen haar vrouw schreeuwen en begon haar toe te takelen. Al lang woonde ik in Europa, dit had ik al lang niet meer gezien, nu riep dit tafereel in mij herinnering op, ik vond het zo grappig. Ik vertelde mijn gedachte hierover aan Edna, maar ze zat er niet erg mee. Triest zei ze dat Braziliaanse vrouwen eraan leden… Ik vroeg haar:

‘Was jouw vader heel rijk?’

‘Nee, hij is straatarm.’

‘Als hij arm was, en blind, waarom liepen zoveel vrouwen achter hem na?’

‘Hij was blind, maar hij kon heel goed voelen, hij kon even daaronder voelen en haalde meteen vrouwen van meisjes.’

Ze lachtte opeens zo hard, dat ik haar mond met mijn hand moest bedekken anders zouden Max en zijn vrouw in de andere kamer wakker worden door deze lach.

Bij Edna was ik erg gelukkig. Ze vroeg mij nergens om, het geld dat ik haar gaf nam ze aan zonder een woord erover. Eens zei ze tegen mij dat ze mij nodig had, niet mijn geld. Elke keer als ik terug naar Europa was, kocht ik voor haar cosmetica, shampoo, kleding, ze waren er erg blij mee met die cadeaus, dingen die meisjes in de landen waar overvloed van luxueuse artikelen versmadden met een commentaar ‘goedkoop!’. Edna nam ze van mij aan met haar open hart. Dat maakte mijn hart ontroerend.

***

De Nederlandse zeevaart kende twee soorten contract. De buitenlanders sloten contracten af met een jaarlijkse vakantieperiode van een vooraf vastgestelde duur, deze periode was eigenlijk een soort onbetaald verlof. De Nederlandse matrozen gingen vier maanden op zee, afgewisseld met twee maanden betaald snipperdagen. Ik behoorde tot deze categorie. Voor hun, na vier maanden werken, als ze de koffer pakten, kon je de vreugde op hun gezicht lezen. Haastig namen ze tijdelijk afscheid van het zeemansleven zoals iemand haastig naar een taxi zocht. Ze gingen in een ruk weg, zonder naar het schip om te kijken. Dat was begrijpelijk. Hun familieleden stonden op hun te wachten, op een vliegveld of op een treinstation ergens. In mijn geval, gedurende tien jaar matroos, was het zelden dat ik zelf voor een verlof gevraagd had, alleen als de maatschappij bij controle zag dat ik de vrije dagen te veel opgespaard had, mij verplichtte een verlof te nemen zodat ze weer met een schone lijst konden beginnen. Deze keer had ik eigenlijk mijn verlof zouden moeten nemen toen mijn schip nog in Heysham was, maar ik had de kapitein voor nog één rondje gesmeekt. Mijn vrije dagen waren al meer dan vijf maanden opgestapeld, na deze tour werd het precies zes maanden. Als ik aan zes maanden op het droge dacht, was ik er zat van. Ik zou zes maanden doorbrengen in de winter, met de harde wind en koude sneeuw. Het zou erg koud zijn, net zo koud als de mensen daar.

Bij de laatste trip, toen mijn schip voor anker lag in Barbados, had ik voor Edna een blauwe shirt, met een print van een zeilboot aan de voorkant, gekocht. De shirt was blijkbaar te groot, maar Edna durfde geen commentaar daarop te geven, ze droeg hem altijd, ondanks de pesterijen van Maxs vrouw. Dat vertelde ze mij ook niet. Totdat Almira het mij verklapte, zei ik tegen Edna dat ik een andere shirt voor haar zou kopen en ze die shirt maar in de kast moest opbergen.

Na deze vakantie wist ik eigenlijk niet of ik dezelfde route zou moeten varen, of misschien moest ik van het schip veranderen, en op een andere routen ging varen. Toen mijn schip in Las Palmas lag voor anker, had ik voor haar een witte zijden bloes en wat cadeaus voor haar familie gekocht. Ik had ook wat extra geld meegenomen, met het gedacht dat als ik daar nog terug kwam, was het mooi, zo niet, dan moest ik dit bedrag als mijn laatste cadeautje voor haar beschouwen.

Een paar dagen voordat mijn schip aankwam, stuurde ik, zoals gewoonlijk, elke dag een telegram naar haar toe met de aankomsttijd zodat ze mij in de haven kon ophalen. Deze keer was echter mijn laatste trip, ik moest de balans opmaken en de inventaris aan de nieuwe kok overdragen. De hele dag bezig geweest met de papieren, toen het schip aankwam, had ik zelf geen tijd om naar de poort te gaan kijken of Edna er was. Toen ik klaar was met mijn overdracht, was het al schemer. Ik nam een douche en pakte alles wat ik gekocht had in een plastic tas in en ging naar de kade. Edna zat onder een mangoboom op mij te wachten, ze omhelsde mij en kustte mij herhaaldelijk, de tranen stroomden op haar wangen. Verbaasd vroeg ik haar waarom. Ze veegde de tranen weg en zei, geëmotioneerd:

‘Ik sta hier de hele dag op je te wachten.’

‘Mijn hemel!’ vroeg ik haar, gechrokken. ‘Heb je al gegeten?’

Schuddend keek ze mij aan en zei niets. Ik veegde haar tranen en kustte haar:

‘Edna, mijn excuus, echt.’

Ik nam haar naar een ernaast gelegen eettent, bestelde twee belegde broodjes en twee glazen sinaasappelsap. Hoewel ik net gegeten had en was nog vol, moest ik toch met haar mee eten, anders lustte ze niets. Al etend gingen wij richting de bushalte.

Toen wij thuis kwamen, was het al donker. Almira zat in de bank in de woonkamer. Ze sprong erop en kustte me vreugdevol. Van het achterhuis kwamen Mama nu met Max en zijn vrouw. Ik gaf Almira haar cadeaudeel – een paar chocoladerepen, en nog een portie voor Mara, die niet thuis was. Voor Mama had ik een grote badlaken, voor Maxs vrouw een slof Lux-zepen. Max kwam nu terug met twee koele bier, wij gingen naar achter met Edna, en lieten de anderen achter met hun cadeautjes.

Max zette de bier op de tafel, schepte uit een pan een bordje droogroerbakgarnalen met zout, pakte drie glazen en schonk bier. Edna wilde nu ook iets in de keuken halen, ik hield haar tegen en deed een voorstel dat ik met haar zo meteen naar de pizzeria waar ze dol op was. Max viel nu in de rede:

‘Jullie mogen gaan waar jullie willen, maar eerst moeten jullie met mij bier drinken.’

Na twee bier en een paar grappige verhalen ging Max terug naar de woonkamer. Edna trok mij de kamer in en sloot de deur. Ze gooide de plastic tas op de nachtkast, trok aan mijn nek en daarna een lange kus. Ik duwde haar op het bed, wij omhelsden elkaar en gaven elkaar de vurige kussen. Edna schreeuwde zachtje, ze duwde mij opzij, klapte teder op haar buik en zei:

‘Doe voorzichtig! Pas op, de baby!’

Mijn hemel! Ik sprong eruit als een konijntje uit het pop-up doosje, draaide haar om en plaatste mijn oor op haar buik, hoewel ik wist dat ik niets zou horen. Edna kronkelde, ze dacht dat ik met haar een rare spel wilde spelen. Ze lachtte en zei: ‘Papa Tan! Papa Tan!…’ terwijl ik geschrokken was met dat slechte nieuws. Ik keek haar buik aan, de buik groeidde nog niet vol op, maar de abnormale vorm daarvan nam mijn twijfel al weg… Edna is ECHT zwanger!

***

Vannacht hing de volle maan aan de heldere hemel zonder wolken. De schaduw van de aarde bedekte langzaam de maan. Het licht leek gedoofd. Na een halfuur was het piekdonker. De maan werd nu een bruine cirkel tussen de sterren. Sinds jaren had ik nu voor het eerste een maanverduistering weer gezien.

Edna en ik zaten vóór een restaurant, aan de rivier. Ze had pizza besteld, ik nam gekookte krabben met een dipsaus van zout, peper en citroen. Van hier konden wij naar de pier van de vrachtboten kijken, die naast het terras van het restaurant lag. Op de rivier kwamen nu talloze boten met groenten aan. Bananen in trossen, verse kool, komkommers, watermeloenen, tomaten, klaroen… Ze gingen achterelkaar afmeren. De havenarbeiders stonden in rijen, ze schoof de vracht door, van de boten naar de haven, opgestapeld in hoopjes op het terras. De kinderen ravotten kriskras, zochten naar een gaatje om iets af te pikken, ondanks het geschreeuw en de roede van de havenmeester. Edna zei, toen ze zag dat ik naar de kinderen aan het starren was:

‘Die kinderen hebben geen ouders.’

Zonder ouders werden ze zwerfkinderen, ze poetsten schoenen, stalen alles, sliepen op de stoep of in de hokjes. In Brazilië waren ze ontelbaar. Edna vertelde mij dat een groot deel van ongetrouwde  Braziliaanse vrouwen al kinderen had. Sommigen gingen naar een kraamkliniek, na de bevalling gingen ze ervandoor en lieten hun pasgeboren baby achter… Ik zat halfliggend op de stoel en trok Edna erbij, met een gebaar haalde ik haar weg van al die verhalen. Ze merkte dat ik zweeg, trachtte mij aan het praten, ze wilde mij altijd tevredenstellen. Wijzend naar de maan zei ze:

‘Tan! Lua amor!’

Lua betekent ‘maan’, amor is ‘de liefde’. Ik keek naar boven, en zag de maan nu al bijna de helft uit de schaduw kwam. Voorheen, wanneer Edna de volle maan zag, zei ze vaak ‘lua amor’, de zin waarvan ze hiel omdat ze daarvoor in mijn armen viel onder de kussen. Vanavond was ik er niet goed bij, ik kon haar haar alleen strelen en omarmde haar zo strak mogelijk. Edna was echt een naïef meisje, ze lachtte en ze praatte zo onschuldig, zonder een bijbedoeling. Had ze weleens aan haar bevalling gedacht, een bevalling zonder degene van wie ze hiel erbij, samen de pijn en de vreugde delen en daarna samen voor de toekomst van het kind zorgen? De toekomst! Ik dacht hierover en voelde zo verdrietig. Als een kind geboren is in de armoede en groeit op in een chaotische maatschappij, zonder opleiding, gaat het toch het pad van de weeskinderen hier volgen. Als het zo is, is het een schuld van mij, van haar, ik kan niet naar de maatschappij uithalen. Wat moest ik nu doen? In mijn situatie, een ‘zwerver’ zonder een vast woonadres, zonder vaderland. Had ik maar geen trieste verleden en had ik maar een normaal leven kunnen leiden langs deze Pará. Had ik maar geen ingewikkelde gedachten, dan zou ik met Edna samen de rest van ons leven doorbrengen. Het zou zo gelukkig zijn. Maar zodra het idee dat ik alles moest achterlaten en hier kwam wonen, samen met haar, nam dit land aan als mijn vaderland… net in mij opkwam, probeerde ik dat gedachte gelijk uit mijn hoofd gezet. Nee, ik kon het niet aan… Je moest mij niet vragen waarom, ik kon mijn probleem zelf niet oplossen, hoe kon ik je uitleggen. Wanneer je een zwervend bestaan leidde zoals ik, wanneer je van een zwervend leven hield, zou je begrijpen waarom ik de koers voor mijn lange toekomst niet kon bepalen.

Stiekem zocht ik in mijn broekzak naar vierhonderd dollar, ik had dat aan haar eerder willen geven, maar ik aarzelde. De last die ik aan haar zou geven was zo zwaar, dit bedrag was zo weinig. Eindelijk durfde ik haar dat niet direkt geven. Ik zocht, als een dief, de kans dat ik haar handtas kon pakken, ik stopte al dat geld erin en zachtje deed ik het weer dicht.

Wij zaten naast elkaar, heel stil, af en toe een teugje drank. Plotseling werd de stilte verstoord door een geschreeuw vanuit de haven. Ik stond op en leunde over het hek van het restaurant. Edna stond ook naast mij. Ik zag een jongen van een jaar of tien. Op zijn schouder hing een baal, erg zwaar was het niet. Hij rende als een rat, de trap af, onder de brug door. Achter hem na, een massa mensen rende, de stokken zwaaiend in de lucht. Ze verdeelden zich in twee groepen en omsingelden het jongetje, dat nu tot een doodlopend end was beland. Een gespierde man dook erin, pakte hem en trok hem naar boven. Een andere jongen pakte de baal… Dat arme weesje!… Ze zetten hem nu op het betegelde terras. Zijn twee handen boven zijn hoofd voor een bescherming, kromp hij als een garnaal. Hij deed zoals hij ongevoelig was onder de vallende klappen en de toegediende schoppen met volle kracht. Hij huilde niet, en trachtte zijn lichaam in allerlei houding te bewegen om de straf proberen te verzachten. Wellich zat slechts een watermeloen of een tros banaan in die zak. In ruil daarvoor verdiende hij nu een regen van wrede slagen.

Ik wilde deze gebeurtenis niet langer zien. Met Edna terug naar de stoel, wij zetten ons diner voort. Vanavond aten wij nogal langzaam. De fles was pas halfleeg, de pizza van Edna was nog een kwart over, mijn krab was nog niet op. Ik nam een slokje, nam een stuk krab en zei tegen Edna:

‘Eet maar op, Edna, weggooien is zonde. Zie je, dat jongetje had ook niet genoeg te eten.’

Gehoorzaamd zat Edna nu rechtop. Ze nam de laatste stuk van haar pizza op een smakelijke manier.

.

Origineel: Câu chuyện lòng bên dòng sông. Nguyễn Lê Hồng Hưng.
Vertaald door: Nguyễn Hiền

 

 

Direct link: https://caidinh.com/Archiefpagina/korteverhalen/diepverborgenliefdesverhaal.html


Cái Đình - 2023