Noël van Bemmel


In Vietnam kun je de drukte nog ontlopen. Kwestie van een paar uur klauteren

De bekendste plekken zijn al niet meer leuk in Vietnam: te druk.
Maar wandel of peddel een stuk verder, en je bent snel uit de drukte.

Bij de dorpelingen thuis in het Pù Luong-natuurpark (links), een barbecue in national park Que Phuong (rechts)

De rijstboer op blote voeten duwt zwijgend een Hello Kitty-kussen in mijn handen. Hij knikt naar de vloer. Zijn schone bamboevloer – in diens houten huisje op palen, midden in een knalgroene bergvallei in Vietnam – biedt voldoende plaats voor een dutje na de lunch. Je gaat wat onwennig liggen, de boer zet de ventilator een standje hoger, en langzaam zak je weg, als in een trage opiumdroom uit de film Indochine. Als ik later slaperig om me heen kijk, zie ik zonlicht door de planken kieren; mijn gids, de fotograaf, de boer en zijn vrouw slapen vredig. Hun jonge dochters, gekleed in schooluniform, maken braaf hun huiswerk bij het open raam.

Dat is nog eens een siësta. Vietnam ontpopt zich weliswaar tot het nieuwe Thailand (15,5 miljoen toeristen per jaar, een verdriedubbeling sinds 2010) maar er zijn nog plekken waar een homestay echt een homestay is. Helaas kiest het gros van de bezoekers in Noord-Vietnam voor de steile rijstterrassen van Sa Pa en de schilderachtige baai van Ha Long die beide kampen met overtoerisme. Maar wandel een paar uur verder, of huur een zeekajak, en je hebt het land weer voor jezelf.

Neem het Pù Luông-natuurreservaat, drie uur rijden van de hoofdstad Hà Nội (Hanoi). Niet zo hoog gelegen als Sa Pa, en zonder bergvolk in klederdracht, maar mét groene rijstterrassen, bananenbomen, overwoekerde rotswanden en ondiepe riviertjes waarin krakende waterraden van bamboe draaien. Het fijnst zijn dorpjes als Bản Hang en Bản Kho Muong. Voor hun houten huis op palen roken mannen een waterpijp, kinderen zwaaien door het venster en roepen ‘Hello!! Bye Bye!’. We passeren buffels met een touw door hun neus, geiten, eenden, kippen konijnen en vijvers vol karpers. En nee, nee, verzekert de gids, die puppy’s verdwijnen tegenwoordig niet meer in de pan.

Mee-eten bij de familie Biên

‘Dit was mijn droom’, zegt de 52-jarige rijstboer Nam Biên bij het avondeten. We zitten met zijn gezin op de vloer in een kringetje rond schotels rijst, gegrild varkensvlees, gefrituurde loempiaatjes en gestoomde karper. Meneer Nam deelt vrolijk rijstwijn uit, en schudt na ieder glaasje je hand en kijkt je net iets te lang aan. Zijn 24-jarige dochter – gekleed in Man-U voetbaltenue – geeft een peuter de borst terwijl haar chopsticks langs de schalen flitsen.

‘Tijdens mijn militaire dienst zag ik dat toeristen bereid zijn te betalen voor een verblijf in een bergdorp’, zegt meneer Nam. ‘Ik dacht: dat kan hier ook!’ Toen een Duitse dame opdook op zoek naar de witromplangoer, een zeldzame aap die zich verschuilt in het omliggende natuurreservaat, bood meneer Nam zijn huis aan. ‘Sindsdien is veel verbeterd. We hebben zelfs een doortrek-wc, al had ik geen idee hoe ik die moest installeren.’ De wc van meneer Nam staat overdwars, in het midden van een betegeld kamertje.

Zijn dorp is alleen per voet of motor bereikbaar, drie kilometer over een modderig pad. Dat verklaart waarschijnlijk waarom de enige homestay nog zo authentiek is. ‘Na veel discussie in het dorpshuis hebben we besloten de weg niet te verbreden’, zegt meneer Nam. ‘We willen onze cultuur behouden. Hier komt wat mij betreft ook geen karaokebar.’

Loop vijftien kilometer door de jungle en langs rijstterrassen, en je arriveert in het dorpje Ban Hiêu. Hier is een waterval waar je kunt zwemmen, dus hier staan hier wel tien homestays, klinkt westerse muziek door speakers en hangen toeristen op bamboevlonders langs het water. Hun T-shirts hoog opgestroopt voor een verkoelend briesje op de buik (de happy-boeddhastijl). Pù Luông kan dus toeristisch zijn, zeker, maar nog altijd onvergelijkbaar met Sa Pa met zijn busparkeerplaatsen en kabelbanen.

Het is onmogelijk door de rijstvelden van Vietnam te lopen, zonder aan al die oorlogsfilms te denken die je hebt gezien. Die pezige mannen op sandalen met driehoekige bamboehoeden op; die jonge vrouwen in hun strak gesneden Ao Dai-jurken – het befaamde kledingstuk dat alles bedenkt, maar niets verhult – roepen broeierige beelden op uit Apocalypse Now en Good Morning , Vietnam. Zelf hebben de bewoners die films trouwens nooit gezien, blijkt uit een rondvraag.

Moeder en dochter langs de weg (links), Ban-Hiêu waterval (midden) en Eco-hotelier Kien Le (rechts)

Maar iedereen is bereid om over de ‘Amerikaanse Oorlog’ te praten. ‘Mijn oom is nooit teruggevonden’, zegt de een. ‘We hebben er in dit dorp eigenlijk niet veel van gemerkt’, zegt de ander. Een oudere dame in Hanoi: ‘De B-52’s bombardeerden onze stad. Mijn ouders groeven een diep gat onder hun bed. Daarin konden we schuilen.’

Desondanks zijn Amerikanen zeer welkom in Vietnam. ‘Die jongens werden ook maar gestuurd’, zegt de belezen eigenaar van een ecolodge. Dankzij internet is hij niet langer afhankelijk van schoolboeken en staatspropaganda. ‘Het was een botsing tussen twee systemen, communisme versus kapitalisme, die toevallig in Vietnam plaatsvond. De gewone man had er niks mee te maken.’ De dame in Hanoi wordt zelfs emotioneel als ex-krijgsgevangene en senator John McCain ter sprake komt. ‘Hij kwam vaak terug om ons te helpen.’

Vietnam kijkt graag vooruit. Sinds het land kapitalisme omarmde in 1986 groeide het uit tot een van de grootste exporteurs van kleding, rijst en kweekvis. Jaarlijkse groei: meer dan 6 procent. Pak de brede tolweg van Hanoi naar havenstad Hai Phong en je passeert een glimmend fabriekscomplex waar dit jaar de eerste Vietnamese auto in elkaar wordt geschroefd: de VinFast. Maar op het gebied van toerisme lijkt er geen beleid.

Neem Ha Long Bay, die iconische baai vol eilandjes van kalksteen die als een drakenrug uit smaragdgroen water steekt. Jaarlijks stappen daar meer dan 7 miljoen bezoekers op een van de zevenhonderd cruiseschepen. Op sommige strandjes schuifelen duizenden Chinese toeristen rond met hun zwemvesten aan. De overheid investeert fors in infrastructuur, inclusief schone openbare toiletten, maar slimme plannen om de gevolgen van overtoerisme te bestrijden, ontbreken.

Daar komt bij dat Vietnamezen nogal een ander idee van vakantie hebben. Dat merk je bijvoorbeeld in het oudste nationaal park van het land Cúc Phuong. De enige slingerweg leidt naar een overheidsrestaurant midden in het regenwoud, waar mannen aan lange tafels rijstwijn drinken en héél hard ‘Mot, Hai, Ba, YOO!’ roepen (1,2,3 Yo!) Uit enorme speakers klinkt Modern Talking (You’re my heart, you’re my soul) en een karaokemicrofoon gaat van hand tot hand. Op een grasveld achter de bussen roosteren families zelf meegebrachte kippen of doen een dutje. Vanaf het nieuwe toiletgebouw slingert een drie kilometer lang wandelpad door het regenwoud. Langzaam sterft de discodreun weg en blijft het geluid van krekels over – het doet denken aan een onheilspellende scène uit Apocalypse Now.

Het verschil blijkt ook in de naastgelegen regio Trang An. Lieflijk boerenland – Unesco-erfgoed – met grazende buffels, felgroene rijstvelden en riviervissers die hun net inhalen. Een brede rivier slingert richting de horizon tussen blauwe bergen die rijen dik staan opgesteld. We zijn beland in een kalender aan de muur van een Aziatisch restaurant. Een mooie plek om in een bamboebootje te stappen, maar helaas zijn we niet alleen tussen het riet. Het blijkt filevaren tussen de Koreaanse toeristen met melige hoedjes op. Wie slim is, huurt een bootje bij zonsondergang.

Zulke trucs zijn nodig, om de drukte te mijden in Vietnam. Negeer die posters in je hotellobby van Sa Pa en Ha Long Bay. Vermijd de straatjes in Hanoi met mensenvangers voor iedere bar. Eet liever verderop, op een plastic krukje op straat, een kom Pho (rijstnoedelsoep) of Banh Mi (Franse baquette met bijvoorbeeld buikspek en ingelegde groente). Tussen mannen met blote buiken. Als je in een chique bui bent, bestel je een pastis op het elegante terras van het befaamde Hotel Métropole.

En als je per se die karsteilanden uit zee wil zien oprijzen, ga dan een baai verder en huur een kajak. Zo biedt de 24-jarige Kien Le van het enige eco-resort op het populaire eiland Cat Ba zijn gasten een betere ervaring. Diens houten bungalows in een rustige, dichtbegroeide vallei, zijn sowieso een verademing voor wie de drukke boulevards langs het water heeft gezien. ‘Hier komen alleen Europeanen, Aziaten vinden dit veel te saai.’

We stappen op een houten boot en tuffen door een drijvend vissersdorp. Een verzameling bamboevlotten aan de voet van steile kliffen, met drijvende bassins kweekvis en wrakke hutjes bewoond door grommende waakhonden en af en toe een oude visser die terugzwaait vanaf zijn hangmat. Eén van hen nodigt ons uit. ‘Ik verdien genoeg om van te leven’, zegt meneer Vu (68). ‘De laatste jaren varen meer toeristen langs, maar dat vind ik niet erg. Dat is goed voor de economie.’

Filevaren in het Unesco-erfgoed Tràng An (links), het 'pad' in de junglevan Cat Ba (rechts)

Zo denken de meeste inwoners van Cat Ba er over. Het hart van het grote eiland is beschermd regenwoud, maar langs de rand wordt volop gebouwd. Zo is een enorme kabelbaan vanaf het vasteland in aanbouw, verandert een groene vallei eerdaags in een golfbaan, en zijn er plannen om een baai te dempen voor nieuwe vakantievilla’s. Maar voorlopig is het nog leuk; klauter drie uur door het regenwoud naar het dorpje Viet Hai, fiets bergaf naar een groene baai en vaar dan terug door een labyrint van karsteilanden.

‘Ik kan de ontwikkeling niet tegenhouden’, verzucht hotelier Kien met spijt in zijn stem. Het liefste zou hij alle backpackers en Aziatische toeristen tegenhouden. ‘Die komen alleen maar om goedkoop te feesten.’ Kien prijst de oudere westerse toeristen die kiezen voor zijn ecolodge. ‘Mensen met respect voor onze cultuur en natuur. Die gaan wandelen met vlindergids op zak.’

Milieubewust stappen we in onze zeekajaks, op een verlaten strandje in de Lan Hay Bay. Net zo’n fotogeniek doolhof als Ha Long Bay, maar minder geschikt voor grote schepen. We peddelen langs steile wanden met jungle bovenop, onder bogen van kalksteen door, over ondiepe stukken waar zonlicht reflecteert op de bodem. Hoe verder je gaat, hoe rimpellozer het water, met af en toe een visser in een piepklein bamboebootje. Tijd om ook mijn T-shirt omhoog te trekken – happy-boeddhastijl.

.

Tekst: Noël van Bemmel. Foto en Video: Marie Wanders
Uit: De Volkskrant, 20 september 2019

Bronen:

https://www.volkskrant.nl/kijkverder/v/2019/in-vietnam-kun-je-de-drukte-nog-ontlopen-kwestie-van-een-paar-uur-klauteren/
https://www.topics.nl/in-vietnam-kun-je-de-drukte-nog-ontlopen-kwestie-van-een-paar-uur-klauteren-a13248514vk/?context=playlist/a-vietnam-b267d2/


Cái Đình - 2019