Dick Gebuys
Een waargebeurd verhaal
Mijn man had een zakentrip van een week met zijn collega's, naar Vientiane. We waren nog maar kort getrouwd, dus zelfs maar een paar dagen alleen zijn, betekende voor mij al een hele worsteling. Toen mijn man zag hoe opgefokt ik me voelde, aarzelde hij even, voordat hij zei:
"Misschien zou je wel met me mee kunnen gaan? Gewoon even er tussenuit? Ik denk niet dat iemand van het gezelschap daar problemen mee zal hebben."
Ik was uitgelaten en zou van vreugde wel een rondedansje hebben kunnen maken in ons huis. Drie dagen later vlogen we naar Laos.
De collega's van mijn man, bleken heel makkelijk in de omgang en ze accepteerden mijn aanwezigheid gewoon als een gegeven. Terwijl zij hun congres bijwoonden, tufte ik de stad rond in een gehuurde pomfietstaxi. Vientiane was zo klein, dat het me rond de tien minuuten kostte om alles te kunnen zien. Er waren geen supermarkten of winkelcentra waar ik naar hartenlust van kon genieten en uiteindelijk begon ik me dus ook een beetje misnoegd te voelen. Desondanks vloog de werkweek om. Toen het weekeinde naderde, plande het organiserende comité voor de delegatie een tochtje naar plaatsen die ik al gezien had. Ik vroeg mijn man:
"Ik heb gehoord dat er een grote supermarkt moet zijn in Nongkhai. Denk je dat wij daar naartoe zouden kunnen gaan?"
"We zullen wel een beetje in de buurt van de groep moeten blijven rondhangen, weet je... jij bent nu eenmaal niet Sun Wukong uit de roman 'The Journey to the West' die naar hartenlust zomaar overal kon rondfladderen!"
Het was overduidelijk dat hij niet erg enthousiast kon reageren op mijn suggestie, maar ik begon er daarop tegen hem over te zeuren. Hij liet duidelijk zijn boosheid merken en pomde uiteindelijk:
"Ok. Maar dat betekent wel dat we de grens met Thailand zullen moeten oversteken, We kennen daar hun taal niet en we zullen het moeten zien te redden zonder gids. Dus als wij niet veilig zouden terugkeren, dan is dat wel aan jou te wijten!"
Ik verweet hem dat hij zich wel erg ongelukkig had geuit, maar ik straalde tegelijkertijd van vreugde. Dus toen het busje zich van Boeddha Park naar het centrum van de stad begaf, vroeg mijn man aan het hoofd van de delegatie toestemming om buiten die delegatie om verwanten in de buurt te mogen bezoeken. De hele groep wenste ons vol vreugde een fijne middag en riep uit:
"Jullie boffen maar, dat je familieleden hier in de buurt hebt!"
De overgang van de grens met Nongkhai lag drie kilometer bij ons vandaan. We voegden ons in de rij en moesten wachten om aan onze douaneformaliteiten te kunnen voldoen. De douane-beambte bekeek mij aandachtig en bleef toen behoorlijk lang weg, nadat hij met mijn paspoort het kantoor in was gelopen. Dat maakte me een beetje bang, maar mijn man kon niet ophouden grappen te maken over de situatie waarin ik me bevond:
"Misschien lijk je wel op sommige van de meisjes waar zij naar zoeken. Misschien ben je wel een verdachte."
Ik keek naar de zwart-en-witfoto's die binnen aan de muur hingen. Dat waren foto's van Aziatische meisjes, met dicht op elkaar geschreven regels in Laotiaanse schrift daaronder gekrabbeld. Ik ging ervan uit dat ze slachtoffers van een ontvoering waren, of misschien waren ze ook wel vermist, of werden ze achterna gezeten door de politie. Na lange tijd, kwam de douane-beambte terug en hij zette een stempel in mijn paspoort. We slaakten een diepe zucht van opluchting en keerden terug in de bus die ons naar de grensoversteekplaats aan de andere kant moest pengen. Nadat we de toegangsverplichtingen hadden doorlopen, kwamen we dus Thailand binnen.
Verschillende taxichauffeurs vlogen op ons af, om ons voor hun diensten te interesseren. Ik probeerde er via gebaren achter te komen hoeveel het ons zou kosten om het winkelcentrum te bereiken.
"Tien dollar," zei er een.
Ik schudde mijn hoofd, mompelde "vijf dollar" en probeerde de man ervan te overtuiger dat het maar een kort stukje was. Een knappe man van voor in de dertig – met een modieuze, gescheurde spijkerpoek aan en een lichtgroen hemd en een hoofd gevat in heldblonde haren – sprak me in plat-Engels toe.
"Ja, het is inderdaad een kort stukje, maar te ver om te lopen, toch?"
Mijn echtgenoot hield niet op mij duidelijk te maken, dat we alleen maar grote bankbiljetten hadden en dat het erg ongemakkelijk zou zijn om geld terug te krijgen. Om aan te tonen wat hij bedoelde, nam hij een stapeltje Laotiaanse kip-biljetten en een piefje van twee dollar. De andere chauffeurs waren nog bezig om uit te rekenen met hoeveel geld hij stond te zwaaien, toen de jongeman de piefjes snel bij elkaar graaide en ons vroeg te wachten. De andere chauffeurs zeiden iets in het Thais tegen ons en daarop liepen ze allemaal luid lachend een andere kant op. We stonden moederziel alleen in een bloedhete zon, op de grensovergang van een vreemd land. Ik maakte me zorgen.
"Waarom duurt dat zo lang? Ik vrees dat hij niet meer terug gaat komen.”
"Maak je geen zorgen, lieverd. Hij heeft maar een paar dollar gepakt, niet de moeite van het stelen waard. Misschien heeft hij zijn wagen een stuk hiervandaan moeten parkeren,” probeerde mijn man me te kalmeren.
Vijf minuten later trok een zilveren wagen in onze richting op. De knappe chauffeur stapte uit en opende de deur van de auto. Ik was stomverbaasd: de wagen zag er ongelofelijk luxueus uit. Omdat er geen taxiplaatje opzat, had hij evengoed het eigendom kunnen zijn van beambte van het hogere kader. Mijn echtgenoot giste maar wat:
“lk schat zo in dat hij niet op een eerlijke manier aan deze wagen gekomen is, dus niet mee te stoppen op de openbare weg."
"'t is al goed, stap nou maar in, alsjeblieft!"
Alles in de auto was vrij luxueus. Op een opvallende plaats zat een tv met een luxe geluidsweergave. Toen de chauffeur vroeg waar we heen wilden, probeerde ik hem uit te leggen, dat ze naar het winkelcentrum wilden gaan. Hij reageerde niet, zette alleen maar wat erg luidruchtige hip-hop-muziek aan en reed de wagen op volle snelheid naar de linkerkant van de weg.
"Waar komen jullie vandaan?"
"Uit Viet Nam."
"Zijn jullie toeristen?"
“Ja.”
Na een paar van dergelijke vriendelijke vragen gesteld te hebben om het ijs te peken, bekeek hij ons bijna ongemerkt, door de donkere glazen van zijn zonnepil, terwijl zijn hoofd wat heen en weer bewoog op wijs van de muziek. Voor de rest van onze reis, zweeg onze chauffeur als het graf. Ik ging ervan uit dat zijn kennis van het Engels erg armoedig was en dat hij voelde dat het zinloos was om met ons te proberen praten. Wij zwegen ook, toen de auto over snelweg racete. Buiten zagen we hittewaaiers boven de velden neerdalen, zodat ik hoopte zolang mogelijk in de auto te kunnen blijven, om van de koele aircolucht te mogen blijven genieten.
De weg was tamelijk rustig met maar een enkele auto die ons aan de naar mijn gevoel verkeerd (rechter) kant passeerde. Ik meende dat we toch al minstens drie kilometer moesten hebben afgelegd, toen de chauffeur plotseling de wagen met een draaiende stuurbeweging een smal pad langs de berm van de weg op reed. Ik was volkomen van mijn stuk gepacht, doordat hij ineens ook langzamer ging rijden en doordat de duisternis over ons heen viel, toen we ons door het dichte gebladerte dat ons omgaf een weg moesten banen. Ik keek mijn man aan, wiens gezicht bezorgde trekken vertoonde. Ik probeerde om met een enkel woord aan het adres van onze chauffeur te protesteren tegen wat er gebeurde.
"Is dit dan de weg naar het stadscentrum?" "Ja," antwoordde hij, op kille, formele toon.
De muziek klonk nog steeds erg luidruchtig. Ik maakte me zorgen. Snelwegen van de buitenwijken naar het stadscentrum waren meestal de kortste en de makkelijkste routes. Waarom nam deze kerel ons dan mee op dit hobbelige, martelweggetje dat maakte dat die luxe slee van hem zo afschuwelijk begon te bonken? Als dit een afkorting was, dan zouden we toch ook wel andere mensen gezien hebben, maar om ons heen dook geen sterveling op. We zagen niets behalve deze duisternis tussen die rijen bomen. Ik was er vrijwel zeker van dat er over een omtrek van een vierkante kilometer niemand hier in de buurt woonde. Hoe kwam het trouwens dat deze knappe kerel in zo'n luxe bak reed, dat hij zo uitstak boven dat stelletje armzalige chauffeurs van daarnet? De angst sloeg me opeens om het hart en ik probeerde wat dichter tegen mijn man aan te kruipen, die mijn hand heel stevig vasthield. We keken elkaar angstig aan. Ik zat te trillen.
Wij waren ook zo dom geweest. ledereen kon aan ons idiote gedrag al meteen zien dat wij toeristen waren. Ik begon te veronderstellen dat hij waarschijnlijk gedacht had dat wij veel geld bij ons zouden hebben, omdat we duidelijk geen toeristen waren die uit Laos kwamen. Ook al hadden we dan niet veel geld bij ons, dat kon natuurlijk niet voorkomen dat wij beroofd zouden worden. Stapels kranten vertelden over het ontelbare aantal slachtoffers dat vermoord was om het kleine geldbedrag dat ze bij zich droegen. Wij waren echt een ideale prooi. Hij zou ons halverwege de weg achterlaten, nadat hij ons van al onze spullen beroofd had. We zouden nog van geluk mogen spreken, als we naar de grensovergang zouden kunnen teruglopen, om bij de Thaise politiemensen aangifte van deze beroving te kunnen doen. En vice versa, als hij bang was om zijn masker te laten vallen, dan zou hij toch... Ik bekeek hem op goed geluk nog eens wat beter. Hij was een beetje groter dan mijn echtgenoot en ook sterker, maar wij waren met twee. Maar wat zou er gebeuren, als hij een mes had, of een geweer? Mensen aan de grens gepuikten vaak vrijuit allerlei wapentuig, zonder daar toestemming van de autoriteiten voor te vragen.
Ik voelde me erg opgejaagd, maar ik probeerde toch zo goed en zo kwaad als het ging te antwoorden toen die kerel me een vraag stelde:
"Is die man jouw echtgenoot?"
“Ja.
Hij aarzelde. "Spreekt hij Engels?" "Nee," antwoordde ik, eerlijk maar op het moment dat hij die vraag stelde ook een beetje in verwarring geraakt.
Hij zweeg even.
"Dan is hij een erg gelukkig man... Want... hij heeft een erg mooie vrouw."
Het was alsof ik stikte, of mijn neus was dichtgedrukt met een kussen. Ik kreeg iedere dag van dit soort complimenten, maar nu, in dit geval... Ik lette in de spiegel op zijn blik. Hij had pientere, maar wrede ogen. Ik begon te vermoeden dat niet alleen een beroving erin zat, maar dat ik even gemakkelijk kon worden... Het werd moeilijk om vrijuit te ademen. Misschien wachtte er vlakbij wel een bende. De beangstigende beelden spookten door mijn hoofd. Ik stelde mij de afschuwelijke rovers voor, met een verachtelijke grijnslach op hun smoelen en een geile blik in hun ogen. Misschien zouden ze mijn man wel hoog aan een boom vastbinden en dan... Ten slotte zouden ze ons dan in dit van alles en iedereen verlaten gebied in een put gooien. Alleen God zou dan nog onze lichamen kunnen vinden.
Ik vertaalde het korte gesprek tussen mij en de chauffeur niet, maar mijn man scheen het te begrijpen. De auto was koel, maar mijn mans voorhoofd was nat van het zweet. Dat zweet begon langs zijn gezicht naar beneden te druipen. Ik had er spijt van, dat ik hem op deze doldwaze trip had meegevraagd. Ik had al over een reeks misdaden gehoord, die hier in deze verre uithoek waren gepleegd, een gebied waar de wet geen enkel gezag had en door niemand werd gehoorzaamd. Als wij zoek raakten, zou de politie van drie landen niet weten waar ze zouden moeten beginnen naar ons te zoeken.
De wagen stopte ineens en ik begon weer te beven. De chauffeur grijnsde eventjes naar ons, terwijl zijn ogen op zoek naar iets de omgeving aftastten. Het dikke gebladerte lag nu achter ons en aan beide kanten van de weg lagen twee immense velden zich te koesteren in de hete zonnestralen. De stralen van de zon pandden op de zilveren wagen. Hij pakte zijn mobiele telefoon en begon snel te praten in het Thais, terwijl hij af en toe onze kant uitkeek. Ik veronderstelde dat hij het over ons had. Ik zag dat mijn man om zich heen tuurde, terwijl hij diep zat te prakkiseren. De man schreeuwde plots iets in de telefoon dat duivels klonk. Hij stapte uit te auto en opende ook het portier aan mijn mans kant, terwijl hij het teken gaf dat hij uit moest stappen. Ik probeerde daarop ook mijn deur te openen, maar de man hield me tegen. Totaal in de war, smeekte ik hem met beverige stem, om alles te nemen wat we hadden, maar onze levens te sparen. Als we dan moesten sterven, dan wou ik met mijn man samen sterven, dus ik smeekte hem om ook mij uit te laten stappen. Hij uitte toen een paar boos klinkende Thaise kreten en maakte wilde gebaren. Doordat de zonneschijn op zijn glanzende, gepuinde gezicht viel, zag dat gezicht er nog veel woester uit dan eerder die middag. Hij sloeg de deur vlak voor mijn neus dicht. Zijn handen maakten alle kanten uit wuivende gebaren. Ik barstte in tranen uit.
Hij gebaarde mijn man dat die naar de achterkant van de auto moest gaan en zijn handen op de bumper moest leggen. Het gezicht van mijn man zag lijkbleek, hoewel zijn wangen toch een behoorlijk rode kleur zouden moeten hebben gekregen, door de felle hitte van de zon. Hij weigerde het bevel te gehoorzamen, dus de chauffeur werd woedend. Het zweet van zijn gezicht spoot in het rond en hij begon op een schofterige manier te schreeuwen. De misdaadverhalen beschreven de misdadigers altijd als mensen die tot het kwaad overgaan nadat ze hun zelfcontrole zijn kwijtgeraakt. Dus ik gaf een teken naar mijn man dat hij maar moest doen wat de chauffeur hem had opgedragen. Dat deed mijn man ook, en de chauffeur dook weer snel in de auto. Ik sloot mijn ogen. Mijn God, wat had dit te betekenen?!
Toen ik mijn ogen weer open deed, zag ik dat de chauffeur met zijn handen buiten de deur wuivende gebaren maakte, dat mijn man moest duwen. Na een moment van verbazing, probeerde die alles te doen wat hij kon, om de wagen te duwen. De auto begon te bewegen en uiteindelijk sloeg de motor weer aan. De wagen reed bijna vanzelf een stukje verder, voordat de chauffeur afremde en mijn man met een nieuw handgebaar aangaf dat hij weer in de auto kon komen zitten.
Plotseling begreep ik alles. De motor van de auto was stilgevallen, daarom had de chauffeur de hulp van mijn man nodig en niet die van mij. Hij had mij gevraagd in de auto te blijven, om te voorkomen dat ik teveel aan de zon zou worden blootgesteld.
De wagen reed nu nog een paar meter door, voordat hij een smalle laan opdraaide. Voor onze ogen doemde het drukke winkelcentrum op. Veel vrouwen duwden winkelkarretjes en jongens met gepuinde gezichten renden de koophal uit, met papieren zakken van KFC in hun handen. De chauffeur liet de wagen optrekken in de schaduw en begon eindelijk weer te praten:
"Lotus."
Een reusachtig reclamebord met het woord 'Lotus' stond bovenop het dak van het gebouw. Ik verbaasde me erover dat er zo'n ongelofelijk groot winketcentrum op zo'n uitgestorven plek stond. Toen kwam ik erachter dat we aan de achterkant van het gebouw waren terecht gekomen, waar de chauffeurs een prima parkeerplaats vonden, terwijl de voorkant van het gebouw uitkeek op de snelweg. Onze chauffeur stapte uit en opende voor ons het portier met een stralende glimlach. Het was voor het eerst sinds we hem aan de grens waren tegengekomen, dat we hem weer zagen lachen. Hij zei verscheidene keren "dank je wel" terwijl hij op de auto wees. Overduidelijk gelukkig met het feit dat we hem geholpen hadden de auto te duwen en dat we met hem meegeleefd hadden, toen zijn motor het leek te begeven.
Het scheelde niet veel of we hadden hem stevig tegen onze borst aangedrukt. Mijn echtgenoot schudde zijn hand en zei ook "dank je wel." De chauffeur glimlachte opnieuw, terwijl hij zijn wijsvinger ophief: "Viet Nam... erg goed, erg goed." Dat we nu oprecht zoveel emotionele genegenheid toonden, leek hem te verrassen. We wuifden hem uit totdat de auto in de verte verdwenen was.
We gingen de Lotus binnen. Een gepuinde verkoopster begroette ons met de bekende welkomstwoorden: "Sawadee Khaaaa."
Dick Gebuys
(Vertaald uit “A true story”, de Engelse vertaling – door Manh Chuong – van een kort verhaal van Di Li)
_______
Di Li (Nguyen Dieu Linh) is een Vietnamese schrijfster, journaliste en blogger. Ze schrijft oa. korte verhalen over moderne Vietnam en over het beeld “Vietnam” in de hele wereld. Di Li heeft meer dan 20 boeken op haar naam.