Nguyen Le Hong Hung
De indruk van de voorbije lentedagen
Meer dan twintig jaar ver van huis droom ik nog steeds over mijn verleden jeugd. Iets doorzichtigs in mijn binnenste leeft op telkens als ik denk aan de voorbij zijnde lentedagen. De zittende moeder voor de deur onder het rietendak met de kinderen om zich heen. Wat voorbeeldig mooi! Vooral wanneer het Tet-feest aangebroken is keek zij zo vreugdevol naar haar opwindende kinderen.
Mijn geboorteplaats bevindt zich in het verre zuiden van Vietnam. Deze ligt aan de oever van de rivier Ong Doc en wordt genoemd “vung ven”, het randgebied, van drie kanten omringd door de bossen. Achter een dijk langs de rivier ligt een goed verzorgd kerkhof met opeenvolgende grafstenen.
Tussen 15 t/m 25 “thang chap”, december volgens maanjaar (eind januari/begin februari) gingen de ouderen en jongeren de grafstenen bezoeken. Ongeacht wat het kostte stonden ze vanaf de volgende dag op pad om deze grafstenen schoon te maken, opnieuw te plamuren en vervolgens te beplakken met geïmitterd goud- en zilverpapier, onkruid wieden, vuilnis weghalen… Het opgeknapte kerkhof leek nu onder de lentezon een mooi park.
23 “thang chap” was de dag dat mensen de ceremonie van het vaarwel zeggen aan de Keukengod (Tao quan) houden. De altaren werden versierd met nieuwe roodpapieren. Het vaste altaar “ong Thien” in de tuin werd nu volgeladen met allerlei fruit, op de grote watermeloenen werden de rode papierstukken geplakt. De rood koperen wierookbranders werden gepoetst totdat ze heel goed blinken. Op het keukendak ging de rook omhoog met de verrukkelijke geur. Bonen, kleefrijst en bananenbladeren werden opgeslagen voor het maken van cakes op de oudejaarsavond. Op het moment stond het dagelijkse leven buitenshuis bijna stil. Het geluid van de motoren van de boten klonk niet zo lawaaierig meer zoals in de morgen. Er waren een paar bootjes die laat thuis kwamen. Een paar knallen van vuurwerk waarschuwden dat het Tet-feest naderde. De Tet-sfeer begon in de “vung ven”, op de altaren waar de geurige rook kringelde te heersen. Iedereen voelde het wel komen. Ook de dorpssoldaat, omdat hij nu niet meer voor plezier het geweer omhoog richtte en zomaar schot, zoals het bijna iedere dag gebeurde.
Het ritme van de trommels voor de “eenhoorndans” vanuit de “Lăng Ông”- tempel klonk vanaf nu elke morgen zo vrolijk en opwindend als muziek in mijn oren. De “eenhoorn” bestond uit een hoofd van een mythisch dier, gemaakt van gekleurd karton, verlengd met een lange, smalle strook stof die het lichaam moest voorstellen. Het geheel werd door jongelui uit het dorp gedragen. Vandaag gingen mijn vrienden en ik naar de tempel om te kijken en zelfs aan de activiteit daar deel te nemen. De ene wou de trommel dragen, de andere het bekken. Wij volgden allemaal deze optocht. Als er een rinkelbelletje of een stuk baard uit de eenhoorn gevallen is, raapten wij die meteen op om weer op dat “dier” te plakken. Zo ging het de hele morgen door. In de middag keerden wij naar de tempel terug, aan de achterkant ervan, om te kijken hoe mensen de varkens slachtten en om de weggegooide varkensblaas of varkensstaart te pakken voor het spelletje.
Een week was zo voorbij. Het was vandaag 30 “thang chap”, oudejaarsdag dus. Wij kwamen 's avonds eerder terug naar huis om de familieleden te helpen met het koken van “banh tet”-cake. Ik heb vaak rijstmeel van mijn moeder gestolen om koekjes te maken in de vorm van een varken. De eerste “'banh tet”-cakes waren klaar om 10 uur 's avonds. Rond die tijd gingen mijn ouders de ceremonie houden om de geesten van onze voorouders uit te nodigen om deel te nemen aan het Tet-feest. Wij maakten allemaal kniebuigingen voor het vooroudersaltaar. Na deze ceremonie kwamen de buren bij ons om samen thee te drinken en over van alles en nog wat te praten. Iedereen wachtte op het eerste dierengeluid, dat te horen was, om de toekomst van de zaken van volgend jaar te voorspellen. Mijn broers, mijn zusters en ik waren erg blij met de splinternieuwe kleding. Het was 12 uur in de nacht, het belangrijkste moment. Iedereen wenste elkaar voorspoed en een gelukkig nieuwjaar toe. Wij, de kinderen, kregen ieder geluksgeld in de klein rode enveloppen van onze ouders en van de andere familieleden. Wij waren vanaf nu één jaar ouder. Daarna kregen wij toestemming van onze ouders om de pagode te gaan bezoeken.
Dat was de oude “Hung Hai Tu”-pagode, niet zo groot maar wel overvloedig. De voorkant ervan lag op het westen. In de voortuin stond een grote dennenboom. Hij was zo scheef geworden door de harde zuidelijke wind van het jaar daarvoor dat men hem nu met dikke touwen moest vastbinden. Nu versierde men die touwen met gekleurde papieren en met de vijfkleurige vlaggen. Aan de dennentakken branden veel gekleurde lampen. Daarnaast stond een lotusbeeld dat opnieuw geverfd was en een plas water waarin veel schilpadden zwommen.
Op het grote altaar in de pagode glommen de bronzen voorwerpen. De wierookvaten werden overladen met dik aangestoken wierookstokken. Bijna alle bewoners kwamen naar deze pagode. Het continu klinkende geluid van de “xin xam”-stokken werd steeds een eentonige maar heel aangename melodie. Vele hebben “xin xam” gedaan om de toekomstige gebeurtenissen te voorspellen. De leden van de Boeddhistische Jeugd zongen, dansten, maakten spelletjes… in de voortuin. Dat was voor mij heel erg leuk om te kijken. De rook uit de vaten werd steeds dikker dat die de hele omgeving in een sprookjesachtige sfeer toverde.
Ondanks dat wij de avond daarvoor te laat naar bed gegaan waren stonden wij vanmorgen behoorlijk vroeg op. Ik interesseerde me niet veel voor het eten, maar wel voor nieuwe mooie kleren, nieuw geld. Op het moment dat de zon verscheen, ging de eenhoorn dansen. Men stak het vuurwerk aan tegelijk met het harde geluid van de trommels. Dat geluid werd het hardst telkens wanneer de eenhoorn “geld happen” ging van de rijke belangstellenden. Wij gingen achter de eenhoorn-optocht aan als een lopende staart. Het was wel een eer om de trommel te dragen. De andere jongelui die “niets te doen” hadden, pakten het overgebleven vuurwerk en gingen mee als supporters.
Na een dag overmatig toegejuicht te zijn, kregen wij allemaal droge keel en vieze kleren. Het was niet zo erg! Niemand van de familie zou daardoor kwaad op jou zijn in de Tet-dagen. Wij trokken andere nieuwe kleren aan en gingen zo meteen weer uit.
In de avond liepen wij naar de markt. Er was daar niemand die iets verkocht omdat de markt tijdens het Tet-feest gesloten was. Het was nu iets totaal anders. Vele gokspelletjes als “bau cua”, “tai xiu”, “bong vu”… waren erg verleidelijk. Het was hier erg druk, al die mensen, jong en oud. Ik moest eerlijk zeggen dat “bau cua” wat “typisch” voor mij was, ondanks dat ik niet eens gewonnen heb. Wanneer ik geen geld meer had rende ik zo snel mogelijk naar mijn moeder die een huilend kind in de Tet-dagen zo erg vond. Ze zei tegen mij: “Jij mag niet huilen op het Tet-feest, want het is traditiegetrouw niet goed.” Vervolgens gaf ze mij wat geld en als een wonder hield ik meteen op met het huilen. Slim hè! Ja, het kon niet anders als je “bau cua” maar door wou spelen.
De eerste Tet-dag (mung mot) was voorbij. De tweede Tet-dag (mung hai) volgde. Wij vonden de tweede dag niet zo gezellig als de eerste. Wij dachten dat de “grote mensen”, de volwassenen dus, het nog gezellig vonden omdat ze nog wijn mochten drinken (wij zeker niet) en dat ze nog meer dingen te doen hadden. Op deze dag hadden wij “niets anders te doen” dan zo veel mogelijk te eten en vuurwerk aan te steken. De eenhoorn danste niet meer. Er gingen niet veel mensen meer naar de pagode. Het was mogelijk dat de monniken moe waren en rust wouden hebben. De bezoekers aan de “Hung Hai Tu” zaten nog in de ontvangszaal thee te drinken. Wij stoken steeds vuurwerk aan en gingen met elkaar spelen. Wanneer wij honger hadden gingen wij terug naar “Lang Ong”- tempel om gratis rijstsoep te eten. Ik heb vaak de mensen in de keuken gevraagd om een vers kippeneitje of eendeneitje of een stuk varkenslever voor de lekkerdere soep. In deze dagen kon je wel gratis eten bij de tempel of bij de pagode. Als je vegetarisch wou eten ging je naar de pagode. Als je “gewoon” eten wou hebben net als iedereen dan ging je naar de “Lang Ong”. Natuurlijk gingen wij naar de “Lang Ong”.
In de ochtend van de derde Tet-dag (mung ba) lag ik nog op een oor omdat het vandaag de laatste Tet-dag was en omdat er volgens mij niet veel te doen was. Mijn moeder en mijn zuster stonden kip voor de “Tan Nien”-ceremonie te braden. Ik was op zoek naar het eten. Ja, tot nu pas bemerkte ik de grote pan waarin varkensvlees en eieren in vissaus gesudderd werden (thit kho). Deze specialiteit smaakte heerlijk met “dua gia” (zuurtaugé), een speciaal soort zuur dat je kon maken, “cai chua”, ook een soort zuur en Chinese kool. Mijn zuster heeft het “banh tet”, een soort rijstcake, gebraden op een oliepan. Een stuk gebraden “banh tet”, krokant en geurig, is een echte delicatesse bij “dua gia” en “thit kho”.
Buiten scheen de zon zacht. Het overblijfsel van vuurwerk lag overal waar men liep. Men speelde nog steeds “bau cua” en “bong vu”… om de tijd te doden. Mijn vrienden en ik hingen vandaag niet op de markt, bij de pagode of bij “Lang Ong”-tempel rond. Wij gingen op dit moment kattekwaad uithalen bij de dijk, op zoek naar de kleine grotten waarin de “ba khia”, een soort kleine krabben, woonden. Wij stopten vuurwerk daarin en stoken het aan. In de middag gooiden wij de vieze kleren in de rivier en gingen zwemmen. Wachtend op onze kleren die op de hete grafstenen lag te drogen gingen wij met elkaar “kungfu” wedstrijd doen.
In deze avond vierde mijn familie de “Tan Nien”-ceremonie om afscheid van de geesten van de voorouders te nemen. De kuikenbouten werden in de keuken opgehangen voor “boi que gio ga”, een soort toekomstvoorspellende bijgeloof. Het lekkere eten werd daarna naar de keuken meegenomen. Wij aten daar samen om aan onze voorouders te denken. Hoe meer betekenissen er ook bestonden, voor mij was het vanaf dit moment het einde van het Tet-feest.
Vanaf de vierde dag van het nieuwe jaar (mung bon) gingen wij anders spelen. Wij maakten vliegers. In de lente was de zuidelijke wind zacht. Mijn geboorteplaats lag aan de zee, ver van de stad. Wij maakten het speelgoed meestal zelf. Elke morgen na het Ter-feest gingen vanuit de bossen en het kerkhof allerlei gekleurde vliegers in de blauwe lucht van de kleine “vung ven” omhoog. Onder de lentezon zwierven de vliegers heen en weer alsof ze het gepasseerde Tet-feest nog een keer wouden vieren. Een nieuw jaar begon. Om de mooie kleine vliegers in de blauwe lucht te laten vliegen, om het spontane lachen van de kinderen daar onschuldig en eeuwig te laten blijven.
Nguyen Le Hong Hung
(vertaald door Y Thanh)
_______________
Dit is een verhaal over het Tet-feest in een klein dorpje ten zuiden van Vietnam toen de oorlog daar nog was. Sommige passages zijn tegenwoordig niet meer van toepassing, bijvoorbeeld de dorpsoldaat die ‘voor plezier het geweer omhoog richtte en zomaar schot, zoals het bijna iedere dag gebeurde', of het voorjaarsvuurwerk, die vanaf de jaren ‘90 verboden is (de redactie)