Nguyễn Hiền
Caballero-reclame in Dien Bien Phu
Na enkele harde schokken stopte de terreinwagen abrupt. Met zijn vijven werden wij in elkaar geschud als de dobbelstenen in de hand van een gochelaar.
‘Ooh!!!'
‘Wat is dat?'
‘Godverd...!'
Wij keken elkaar angstig aan. De neus van de oude, roestige Jeep hing boven een anderhalve meter diepe kuil, die de weg blokkeerde. Schreeuwend sprong Michael uit de wagen:
‘Is dit een bomkrater? Van de Amerikanen zeker.'
Hij deed alsof hij op het Ho Chi Minh-pad stond, zoekend naar de Vietcong-lijken hangend aan de struiken langs de weg. Hij was blijkbaar niet bij de tijd en begreep niet dat de oorlog in deze streek al vijftig jaar geleden was beëindigd. De oorlog met de Fransen, niet met de Uncle Sam.
Een echte bomkrater had hij bovendien nog nooit voor de ogen gezien. Hij kende dat gevoel niet, het gevoel je krijgt als je aan de rand van een bomkrater wankelt. Bevend, met kippevel en zwetende handen kijk je naar beneden, in het diepe, grote gat dat alles, binnen een fractie van seconde, of verslonden had, of in kleine stukken had gescheurd en tegelijkertijd de brokstukken om zich heen rondgezaaid.
Wij stonden in Dien Bien Phu, de plaats waar de domme, of gekke Franse officiers en soldaten tot de dood toe hun stomme fout nooit kunnen vergeten. Vooral als ze later achtergekomen waren dat Dien in het Vietnamees ‘gek' betekent en Phu fonetisch als het franse woord ‘fou' klinkt.
Toen ik mijn vrienden vertelde dat ik de reis naar dit kleine stadje had geboekt, konden ze niet ophouden met het uitlachen. ‘Ga je naar de apen kijken?' ‘Daar heb je alleen de A1-heuvel met de beroemde tank die honderden boeken over de Vietnam-oorlog illustreert.' Mij was ook verteld over allerlei dingen die mij zou kunnen overkomen, over de pech, over een mogelijk ongeluk door de zwarte magie van de bergbewoners of door de dolende zielen van de gesneuvelde Franse soldaten op de heuvels die naar de namen van mooie vrouwen waren vernoemd.
Inderdaad. Het ongeluk kwam gelijk op de tweede dag in Dien Bien Phu. Wij waren op weg naar een dorpje van de Hmong, een etnische bevolkingsstam die in hoge bergen woonde, ergens aan de noordwestelijke kant van de stad Dien Bien, met de afstand van een dag, volgens de meetmethode van de mensen in dit gebied.
‘Wij kunnen niet meer verder met deze wagen. Het weer hier is net als een moeilijk kind...'
Aha! Het was geen pech met de auto dus.
‘En nu?'
Hij keek naar de donkergele blubberige modderlaag in de kuil op de weg en zei met een droge stem:
‘Lopen. Ik wil jullie niet teleurstellen, maar wij kunnen echt niet verder. Kijk,' hij keek omhoog, ‘zodra een paar druppeltjes regenwater naar beneden vallen, verandert deze weg binnen een kwartier in een modderbad...'
Ik wist echt niet wat Erwin Kroll in dit geval zou zeggen. Het was een drukkende nazomerse dag, geen wind, geen sliertje wolken in de blauwe hemel, alleen een verzengende zon. Hoe kon het dat opeens zoveel water naar beneden viel. Was hij van plan ons te gaan afpersen zoals uit het verhaal van één van mijn kennissen, toen hij van Surabaya berooid naar Nederland terugkeerde met een paar biljetten, geleend van het consulaat?
‘Ik dacht dat de Jeep juist gemaakt is voor zoiets?', ik begon onrust te worden.
‘Nee meneer. In dit socialistische land lijden de auto's zelfs aan honger,' probeerde hij met een flauw grapje de oplopende spanning te verzachten.
‘Wat moeten wij nou doen?'
‘Ik zet de auto daar neer,' hij wees met zijn hand naar een klein palenhuisje langs de weg, ‘dan kunnen jullie verder lopen. Als ik verder rijd, oke, maar over een halve kilometer houdt het toch op. De weg wordt daar zo smal dat jullie toch verder te voet moeten. Het is verstandiger dat ik hier op jullie blijf wachten. Dan weet ik zeker dat wij straks met deze auto terug kunnen.'
‘Hè? Ga je niet met ons mee?'
‘Nee! Nee! Het heeft geen zin. Er is maar slechts één weg daarheen. En wie past mijn spullen op dan?'
Hij duwde de pook in de achteruitversnelling terwijl ik het verhaal terug naar de vragend kijkende reisgenoten communiceerde. Michael was razend. Ik merkte het aan de samentrekkende spieren rond zijn dikke rode lippen en aan zijn twee trillende handen. Als hier New York was, zou de gids zeker een klap op zijn slaap of een vuist op zijn gezicht hebben gekregen. Maar in dit onbekende gebied leek hij op een Amerikaanse piloot die net uit de schietstoel uitstapte nadat zijn gevechtsvliegtuig neergehaald was.
Michael is de halfbastaarde zoon van een Amerikaanse Vietnam-veteraan. Half, omdat zijn vader zelfs ook niet weet wie zijn biologische vader is. Het kon die gefrustreerde verkenningssoldaat helemaal niet schelen, zo bleek uit het verhaal van Michael. ‘Er waren nog zoveel belangrijkere en interessantere onderwerpen in deze wereld dan het antwoord op deze vraag', zei zijn vader zo vaak tegen hem. Tijdens zijn dienstplicht deelde hij met zijn vriend een Miss Saigon samen. Niet omdat hij arm was – Amerika is number one, dus een Amerikaanse soldaat mag ook niet arm zijn, zowel materieel als immaterieel. Ook niet omdat hij voorkeur aan trio gaf. Het was gedeeltelijk een vervormde vertoning van de solidariteit tussen kameraden, gedeeltelijk door de natuurlijke aantrekkingskracht tussen mensen van hetzelfde ras, uit dezelfde woonomgeving. Michaels vader en zijn maatje kwamen uit een krottenwijk buiten New York. In het leger leek de wereld een stuk kleiner. Wie van het peloton een gruwelijke aanval (of tegenaanval) overleefden, werden daarna ineens dikke vriend van elkaar. Op de dag, toen hij het bericht via de PRC25 van de communicatie-sergeantmajoor net had ontvangen dat het meisje zwanger was, was zijn maatje getroffen door een mortier tijdens een verschrikkelijke aanval van de onzichtbare vijanden. Zwaar gewond werd de moord en brand schreeuwende soldaat in een haastig gelande helicopter gesleurd. Het laatste beeld dat hij van zijn vriend kon onthouden was zijn twee benen hangend uit de deur van de Huey, pendelend in de lucht samen met twee roodbruine treillisbroekspijpen aan flarden, een paar druppeltjes bloed vielen op de dorre olifantgrassprieten. In zijn oren klonk de laatste wens van zijn vriend nog: ‘Zorg voor Mai...' Het verhaal eindigde als een roman. Hij ging kort daarna met dat meisje trouwen en het kind werd naar de naam van zijn vriend, Micheal, vernoemd. Een leven was beëindigd en maakte plaats voor de opkomst van een ander nieuw leven onder dezelfde naam...
Gerard bleef nog steeds in de Jeep zitten, genoot van de koelte in de stalen kooi. Zijn vrouw Margot zocht instinctief naar een natuur-urinoir tussen de struiken achter een heuveltje.
Michael (de junior) wierp stiekem een blik op de gids en fluisterde in mijn oor:
‘Is hij te vertrouwen?'
‘Hier is New York van jou niet hoor!'
‘Nee, nee.' Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik bedoel... laat hij ons niet in de steek...?'
‘Kom nou, vriend! Als je een halve dag kan klimmen, is een wandeling naar het hotel een fluit van een cent, niet waar?'
Ik was eigenlijk nog nooit in New York geweest. Mijn kennis over Vietnam was ook flinterdun als een schoolschrift van een baldadig scholiertje. Ik keek bespied de jonge man nogmaals aan. Hij droeg een oud, grijs (drie, vier jaar geleden was het wit) overhemd, een grijze pantalon. Zijn voeten zonder sokken stoken in de verbleekte plastic sandalen. Kortom, een doorsnee Vietnamees die je in Vietnam op elk moment op straat kon tegenkomen. Neutraal kan helaas, behalve saai, ook gevaarlijk zijn door de subjectiviteit van de waarnemer. Hoe langer je iets observeert, des te sterker de subjectiviteit erop wordt. Dat overkwam mij nu ook.
Voorzichtig probeerde ik de gids af te tasten:
‘Weet je zeker dat je hier de hele dag op ons zal blijven wachten?'
‘Ik kan hier ook slapen. Ik ken deze familie.' Hij keek naar een hangmat, hangend aan twee pilaren. ‘Straks zoek ik een paar maïskolven... Heb je nog maïs, Siu?', riep hij naar een jongetje van een jaar of zes, nee, waarschijnlijk was hij al tien jaar oud, in deze levensstandaard.
Het kleine jongetje kroop onder een bed en hield een paar maïskolven en cassavewortels te voorschijn. Ik keek om mij heen. Het hele huis, of hutje, was zo leeg als een schuur na het bezoek van een dief. Op de muren hingen een paar oude, met de wind mee wapperende reclameposters van cosmetica en witgoed. En rij van drie, vier houten bedden naast elkaar, bedekte met smerige rietmatjes, stinkend naar urine en zweet. Een paar schoffels en bijlen lagen in een donkere hoek. Een tafel met vijf rotan krukjes. Op de tafel, tegen de muur aan, stond een oude radio, een van de eerste exemplaren van Philips. Mahonie kast, mooie crème satijnen grill en twee grote bakelieten knoppen. In Nederland kon deze radio in handen van antiekhandelaren meer opbrengen dan alle spullen in dit huisje.
‘Je mag onze spullen ook nemen als je wil hoor. Wij hebben nog heel wat in de rugzakken.'
Ik gooide mijn stoffige canvas rugzak naar hem toe. Wij hadden, behalve twee anderhalveliterflessen mineraalwater (of beter gezegd, gefiltreerd water), een paar stokbroodjes met beleg en een tros babybananen meegenomen. Hij keek daar niet eens in en zei met een schorre stem:
‘Bedankt!'
‘Neem een broodje of een banaan,' ik ritste de rugzak open met een uitnodigend gebaar. De man bleef weigeren:
‘Nee! Nee! Bedankt! Ik krijg al kippevel zodra ik een banaan zie. Zijn bananen jullie favoriet? Het valt mij op dat jullie de hele ochtend alleen maar bananen hebben gegeten.'
Wij hadden inderdaad de hele ochtend, of in mijn geval de hele reis tot nu toe, niet van deze piepkleine bananen kunnen afblijven. Chiquita bananen of Del Monte ananas zijn prachtig om te zien zolang ze op de schappen van supermarkten liggen, zoals de mannequins pronkend in etalages. Onder de uiterlijke schoonheid schuilt vaak een ordinaire smaak zonder nuance.
‘Oké! Dat moet je zelf weten. Wij gaan!'
De ‘Dachsteinen' werden uit de rugzakken gehaald en snel aangetrokken voor de verbaasd kijkende ogen van de gids:
‘Mijn hemel! Nog nooit zo'n grote schoen gezien!' riep hij, half met verwondering, half met medelijden met onze voeten. ‘Heb je niet zo'n schoen bij jou?' vroeg hij mij toen hij zag dat ik nog op de grond hunkerend zat.
‘Nee. Ik zit namelijk in hetzelfde hotel met hun. Ze kennen geen een Vietnamese woord, zo ben ik gisteren gevraagd als een soort tolk voor deze avontuur. Eerlijk gezegd ben ik ook benieuwd naar hoe het verder gaat...'
‘Ah! Ik denk dat je beter zonder die zware schoenen daarheen gaat. Ach! Zijn ze schoenen of voetbeugels?'
Het kleine jongetje keek mij vragend aan:
‘Hiermee kunnen ze zeker heel snel lopen hè?'
Ik was begonnen met het verhaal over ‘de gelaarsde kat' of ik besefde dat hij waarschijnlijk nog geen boek gezien had, laat staan stripboeken of sprookjes. Pasten die sprookverhalen alleen bij de kinderen die vroeger elke avond deftig voor de behaaglijke openhaard zaten, of tegenwoordig aan de flikkerende tv staren met een stel afstandbedieningen binnen handbereik? Ik was benieuwd naar welke sprookjes dat jongetje kende en was van plan hem hierover te vragen wanneer wij terugkeerden...
Wij gingen op pad. Gerard had in zijn hand een stuk gefrommeld papier met de routebeschrijving: rechtdoor tot de grote boom (wij zagen hem hier al) daar linksaf, na het oversteken van twee beken zouden wij een boomstam tegenkomen, dwars door het pad liggen, daarover klimmen en dan rechtsaf...
Zodoende begonnen wij de omgeving te verkennen. Gerard maakt een paar foto's met het hutje en de Jeep op de achtergrond.
Zoals de gids had gezegd veranderde de weg nu in een spekglad weggetje, dat naar een beek leidde. Golvend water schuimend tussen witte en bruine keien. In de verte was een stukje rijstveld, twee waterbuffels en vier, vijf boeren in zwarte kleding, die naar ons stonden te staren. Wij zwaaiden naar hun, maar ze gaven geen groetteken terug. Gerard zat op een grote steen en stook een sigaret aan. Zijn safarihoed werd nu een waaier. Margot knielde naast hem. Op een romantische manier krabde ze met een takje de modder uit haar schoenen. Het deed mij denken aan de reclames van Marlboro met de cowboys tussen de rotsen, of van Caballero met de afbeelding van een echtpaar dat van safari-avonturen aan het genieten was. Gefascineerd van dit tafelreel riep ik naar hun toe:
‘Hé! Gerard! Jullie lijken op die figuren van de Caballero-reclame. Kennen jullie die posters nog. Margot, kijk eens. Jullie vormen een mooie stel. Ik zal een set foto's maken en je stuurt ze in voor een reclame-idee van Caballero. Misschien pakken wij hiermee de cash. Akkoord?'
Instemmend knikten Gerard en Margot. De lol steeg ineens hoog op. Toevallig had Gerard een pakje Caballero bij zich. Hij had een hele slof bij de tax-free shop in Dubai, de tussenstop van de vlucht, gekocht ‘voor de zekerheid, omdat dit een onbekend merk in Vietnam zou zijn', zei hij. Micheal begon met een paar shots waarbij Gerard en Margot intiem elkaar aankeken, zittend op de keien middenin de beek. Hij was zo onhandig met dat ding, dat ik erbij moest ingrijpen:
‘Laat mij! Daar zitten, Gerard! Nee! Hier is beter. Margot! Kijk hem aan! Zozo, goooed, lach eens! Eh! Niet te vrolijk. Nou, cheese! Klik! Klik! Klik!'...
Wij schoten nog een stuk of twintig foto's, van panorama tot close-up. Toen het gekke scenario afgelopen was, was de lol van Gerard al tot de middenvinger gedestilleerd. Margot veegde de zweetdruppels op haar voorhoofd en klopte haar vervuilde jean, zoals een hond die zijn vacht schudt na een poosje met de kinderen in de zandbak gespeeld te hebben.
Wij volgden verder het weggetje. Gerard wilde ons laten merken dat hij beter wist, waarschuwde de groep :
‘Pas op! Loop niet op het gras, het krioelt overal van bloedzuigers.'
‘Waar dan?' Nieuwsgierig keken wij neer om ons heen. Niemand van de groep had, behalve ik, ooit een bloedzuiger gezien.
‘Er zijn twee soorten bloedzuigers.' Hij begon met de biologieles: ‘De dikkere bloedzuigers zijn traag en leven in het water. De dunne verstoppen zich onder het gras, en kunnen heel snel op jou springen. Dus pas er goed op!'
Maar wij zagen nergens een bloedzuiger. Om tijd te doden vertelde ik het verhaal over de bloedzuigers, dat de Vietnamezen in het platteland altijd lopen met opgestroopte broekspijpen zodat ze de bloedzuigers kunnen zien voordat deze gemene glibberige parasieten een tocht in je achterste gaan maken. Margot keek meteen naar beneden en stopte haar broekpijpen snel in de sokken. Ze trapte er direkt in toen Gerard voegde eraan toe dat ze moest oppassen, anders kwamen die beesten in het verkeerde gaatje terecht...
De flauwe grapjes en zwarte humor laadden energie weer op in ons. Het was geen makkelijke tocht. De weg veranderde nu in een gladde, smalle kleien pad tussen de bomen, vol modderige, plakkerige plassen. Overal zoemden muggen. Bezorgd vroeg Gerard of ze Anopheles falciparum waren, de beruchte muggensoort die menige Noord Vietnamese soldaten had geveld. Wij gingen langs drie palenhuizen. Muren van onbewerkte houten schroten, met rieten daken. Op de grond lagen bezaaid kippenmest, hondendrollen en waterbuffeldrek. Alle drie huizen hadden geen deuren, geen ramen. Een broodmager wit hondje met zwarte vlekken rende blaffend achter ons aan. Een piepkleine hangbuikvarken liep zoekend tussen de struiken. Michael vroeg of wij erbinnen gingen bekijken. Er was niemand thuis. Binnen was ook zo leeg als bij het huisje van Sius familie. Wat kunnen mensen hier zo eenvoudig leven? Ik zou de hele redaktie van de Vrekkenkrant adviseren een reis te maken naar deze streek (tenminste als ze ook bereid zijn hun ervaring op te doen in een voor hun nogal prijzige opfriscursus). In de keuken lag een hoopje wrakhout. Op een kookstel van aardewerk stond een met roet bedekte pan met daarin een soort rijstpap. Het voelde nog warm aan, dat was het enige teken dat dit geen onbewoond pand was. Nog een paar foto's voordat wij ons de steile trap voorzichtig naar beneden lieten zakken.
Wij verlieten het huisje en waren op de weg of wij twee vrouwen in Hmongs kleding met twee kleine jongetjes tegenkwamen. Geschrokken en nieuwsgierig keken ze ons aan, met de mond open. Net oals wij plotseling een paar Indianen in hun klederdracht, compleet met sierveren, pijl en boog in het hart van Amsterdam aantroffen. Ik vroeg één vrouw of het dorpje van de Hmongs nog ver weg was, waarop ze met een accentloze stem antwoord, woord op woord:
‘Nog twee uur.'
‘Waarom zie ik geen huis daar?'
Ze maakte een gebaar naar de groene bomentapijt op de bergen:
‘Daar! Daar!'
‘Waar? Ik zie niets.'
‘Daar! Daar!'
‘Deze weg?'
‘Ja.'
De jongens klampten zich aan hun moeders vast en begonnen verschrikkelijk te huilen. Ik keek naar mijn groep en begreep meteen hun angst. Niemand van hun had de oorlog meegemaakt. De oorlog was al lang naar het zuiden verplaatst voordat ze waren geboren. Ze hadden het beeld van de oorlog, de verhalen over de wrede Franse en Amerikaanse soldaten, die vrouwen verkrachtten, huizen met de grond gelijk maakten of in de fiks stoken, kinderen in de barbecue gooiden... alleen via de radio, via de politieke lessen op school, via via... Michael met zijn donkere huid, witte, uitpuilende ogen, en dikke, rode lippen. Vergrijpt hij zich naar die vrouwen? Gerard met zijn lengte van meer dan twee meter en behaard als een baviaan. Wat doen ze hier allemaal? Ik kon hun absoluut geen uitleg geven. Enerzijds vanwege de taal, anderszijds doordat wij geen reden dit gebied te betreden. Voor hun was eenvoudig, zo viel te lezen in hun ogen. Hier was hun terrein en wij waren vreemdelingen. Als dit twee duizend jaar geleden gebeurde, hadden wij ieder een giftige pijl of een speer al lang in onze borstkast gekregen. Wij liepen daarom in stilte door zonder eenmaal terug te kijken.
De verkenningstocht is daardoor opeens angstaanjagend en huiveringswekkend geworden. De modderige weg lijmde onze schoenen vast aan de grond bij elke stap. Ik begreep waarom de gids ons over de schoenen had gevraagd, begreep waarom die twee vrouwen de hele tijd naar onze schoenen bleven kijken. Margot fluisterde: ‘Gaan ze niet terug met het hele dorp?' Ze had opgemerkt dat de vrouw en de twee jochies net naar haar Chanel No.5 had gesnuffeld. Gerard probeerde haar te kalmeren door nog een paar grapjes te vertellen en foto's hier en daar te maken, maar de humor was niet meer terug te vinden. De onderdrukte angst in het menselijke onbewuste, zoals Freud had beweerd, had nu de kans de kop op te steken. Na een halve uur, toen Gerards fototoestel de laatste film terugrolde, besloten wij unaniem de tocht te staken. Nog geen kip te zien. Overal bomen om ons heen en wij begonnen te beven met het idee dat wij de terugweg niet meer konden herkennen. Twee uur lopen in het begrip van de mensen in deze streek zou vier uur zijn met onze slakkengang. De hemel was opeens bedekt met grijze wolken en de wind begon te waaien...
Toen wij vermoeid de thuisbasis bereikten, stond de Jeep nog onder een grote boom. De gids lag in de hangmat te slapen. Iedereen zuchtte van opluchting. Wij vroegen Siu, het jongetje om een kopje thee, tegen betaling uiteraard. Thee had hij gelukkig nog een handjevol, een soort thee van deze provincie, wrang en bitter van smaak. Betaling wilde hij niet. Hij wilde alleen op een foto, naast de oude radio. Wij keken elkaar verlegen aan. Alle rollen waren al volgeschoten. ‘Binh! Maak nou toch een nepfoto!' zei Gerard tegen mij. Ik snapte meteen dat leugenaars vaak goede beloftes kunnen maken en vervulden daarna de toneelrol zoals een professionele acteur. Één foto met hem alleen en één met Margot erbij, zodat hij ‘later jouw vrienden kan laten zien dat je een blanke vrouw hebt betast', zei ik met een veelzeggend knipoog tegen hem. Gerard noteerde nauwkeurig en met volle aandacht zijn adres op het pakje sigaretten en vroeg de jongen nogmaals het te controleren of hij het goed opgeschreven had. Wellicht hadden de Amerikanen dit spelletje met ons volk toen ook al gespeeld met de belofte voor een interventie, ‘als iets gebeurde', terwijl het Witte Huis de beslissing voor een definitieve terugtrekking al genomen had. Tienduizend dong (een bedrag voor een ijslolly in Nederland) lieten wij achter als een soort non-verbaal excuus. Wij gingen terug naar het hotel, nodigden de gids uit voor een etentje in een eenvoudig restaurant op twee straten verderop (het scheelde een rit met de fietstaxi), na twee blikken Heineken waren wij alles al vergeten.
*
Terug naar het oude werktempo was ik die avontuurlijke dagtocht helemaal vergeten totdat ik op een dag een brief met de stempel van New York op de deurmat zag. De brief van Michael. Hij schreef mij over de onvergetelijke herinneringen in Vietnam. Na die dagen in Dien Bien Phu ging hij naar het zuiden, op zoek naar de stamboom van zijn moeder, echter had niemand iets daaraan kunnen herinneren. Niemand kende haar, zelfs van naam. Een heleboel Vietnamese vrouwen zijn kennelijk na de oorlog plotseling ‘no name' geworden. In de tijd dat de Amerikanen massaal aan de oorlog deelnamen waren ze zich onder prachtige, doch te populaire namen, zoals Cuc, Hong... (Margriet, Rosa) vescholen. Met de achternaam Nguyen (te vergelijken met de naam de Vries in Nederland) erbij was het speurwerk naar de bron al gauw in een doodlopende weg beland. De brief eindigde met de vraag, een geintje waarschijnlijk, over de foto's voor de reclame-inzending van Caballero. Op dezelfde avond belde ik Gerard daarover. Hij antwoordde koel:
‘Het is niets geworden, vriend. Wij hebben er twee kunnen kiezen, maar op de achtergrond stonden of die rotte waterbuffels, of een zwijn. Denk je dat Caballero daar blij mee zou zijn? Ikke niet hoor.'
Aarzelend waagde ik nog een poging:
‘Hoe moet ik nou aan Michael hierover vertellen?'
‘Ach man! Laat die neger lekker rotzooien in zijn hutje daar, vind je niet?'
Toen ik de hoorn ophing realiseerde ik mij dat de vakantiepret vaak direkt na de reis is ingekrompen, nog sneller dan een doorgeprikt ballonnetje.
Nguyễn Hiền