Helen Coutant
Bespiegelingen van een Amerikaanse vrouw over het Têt feest (Vietnamees Nieuwjaar)
De winter is aangebroken in Stonevale. In de schuur is de houtvoorraad hoog opgestapeld; de tuin is afgeschermd tegen een scherpe wind die door de vallei jaagt, ijs en sneeuw meevoerend. De velden lijken zich verder uit te strekken dan in de zomer, nu ze zijn egaal grijs. De korenstoppels kraken onder mijn voer en de aarde is h ard genoeg om mijn hand te verwonden. In deze onwaarschijnlijke plaats en op deze, de koudste tijd van het jaar zullen mijn Vietnamese echtgenoot, onze kinderen en ik, een Amerikaanse vrouw, het Tet_feest vieren.
Her Têt-feest is de belangrijkste gebeurtenis van het jaar in Vietnam. Het komt overeen met ons Nieuwjaarsfeest, en toch is het meer als 't Kerstfeest, Pasen en de 4de juli bij elkaar, voor Vietnamezen betekent het zowel het begin van een maanjaar als 't begin van de lente. Vooral is het een tijd om thuis te zijn bij de familie, ongeacht wat 't kost, en een tijd om eer te bewijzen aan de voorouders. Om ver weg te zijn van je ouders, broers en zusters, ooms en tantes op Têt-feest: wat een verlatenheid!
U zult zich terecht afvragen wat 't Têt-feest betekenen kan voor een Amerikaanse die nooit in Vietnam is geweest. En u zult het grappig vinden dat ik het associeer met sneeuw en ijs, met grauwe luchten en zonlicht van het meest troosteloze geel, in plaats van tropische warmte, bloeiende pruimen en groene twijgen. En toch, sinds 't Têt-feest zijn intrede in mijn leven deed, heb ik nooit meer een Amerikaanse Nieuwjaar gevierd, behalve op de meest oppervlakkige wiize. Het Têt-feest is mijn “Nieuwjaarsfeest” geworden.
Tet begint op 'n morgen in midden januari wanneer mijn man binnen komt stormen, zijn gezicht en handen rood van de kou, terwijl hij drie of vier kersentakken draagt die hij in een nabijgelegen boomgaard heeft afgesneden. De takken worden in een emmer in een zonnige kamer geplaatst. We bekijken ze liefdevol, en koesteren het voorzichtige opengaan van de knoppen. Ons geduld wordt uiteindeiiike beloond wanneer, tussen de groene knoppen, er één of twee rose verschijnen. Dat zullen de bloemen worden. Zelfs een bloem zal genoeg voor ons zijn, een schat, een feest voor de ogen. Deze takken, gerijpt en ons verlangen naar de lente uitdrukkend, zullen op het altaar van onze voorouders gezet worden.
In een Vietnamees huis neemt het altaar de meest vooraanstaande plaats in. Het is het trefpunt van alle activiteiten op 't Têt-feest. Hier verwelkomt de familie de voorouders en betuigt eer aan hen. Als iemand uit Hue komt, zoals mijn man, zal er een vaas met gele pruimenbloesems op 't altaar staan. Maar deze zijn in Noord-Amerika onmogelijk te krijgen, dus we gebruiken in plaats daarvan kersen bloesem.
Gewoonlijk een week voor 't Têt-feest, op een zaterdagmorgen, ontdek ik dat mijn man alles van het altaar weg heeft gehaald. De grote koperen kandelaars, de kromme wierookbrander, achtergelaten in de straten van Hue tijdens het Tet-offensief van 1968 en door zijn ouders aan mijn man gegeven toen hij voor korte tijd terugkeerde in 1974, de rood koperen schaal waarin de barnstenen gebedskralen liggen, dat alles moet opgewreven worden totdat ze blinken. Dan worden twee nieuwe rode kaarsen in de kandelaars gezet. De blauwe Chinese schaal die de verbrande wierook stokjes bevat die in rijstekorrels zijn gestoken, moet geleegd worden en nieuwe rijst moet erin worden gedaan. En de kersentak van het afgelopen jaar, die het hele jaar op 't altaar heeft gestaan, versierd met kleine papieren bloesems en blaadjes om de vergane te vervangen wordt weggenomen en onze nieuwe tak wordt op zijn plaats gezet.
Vervolgens brengt mijn man twee rode vaandels van zijn werkkamer hier naar toe. Daarop zijn, in zijn handschrift, toepasselijke verzen geschreven door een Vietnamese Zen- Meester die ook een van zijn beste vrienden is. Elk jaar leer ik de woorden opnieuw.
De lente keert weer, in een vreemd land
nog steeds niet in staat om de gele pruimen bloesems te zien,
de Vietnamese vogel i s droevig.
Terwijl mijn hart terug gaat
naar mijn oude dorp,
kan ik slechts naar de vallende sneeuw kijken,
en ik droom
van de zuidelijke takken.
Tenslotte breekt de dag voor Tet-feest oftewel Oudejaarsavond aan. We komen samen in de keuken waar een eend staat te ontdooien op het aanrecht. Daar achter staan diverse potten met "dua mon", een speciaal soort zuur die we gemaakt hebben met veel inspanning. In de koelkast ligt de "thit dong", een soort Vietnamese kaas. De hele nacht lang hebben potten met zoete rijst en mungbonen zonder schil staan weken. Grote plakken varkensvlees worden gemarineerd in nuoc mam (of vis saus) en in gestampte uien en zwarte peper. Ik haal de twee houten banh chung vormpjes van een plank en mijn dochters en ik gaan aan de slag. We gaan 20 tot 25 banh chung maken, deze lijken op vierkanten cakes die van zoete rijst, groene bonen en varkenvlees zijn gemaakt. Elke cake is in bananen bladeren gewikkeld, in zilver folie, want het moet droog blijven tijdens de 12 uren koken. Terwijl we samen werken, vullen, wikkelen, en de kleine vierkanten caketjes samen binden, denk ik aan de Vietnamese vrouwen die geduldig en met een grote dosis goede humor mij deze speciale Têt-feest gerechten leerden maken. Aan hen dank ik zoveel van mijn liefde voor 't Têt-feest, want het zijn zowel zij als mijn man die mij tot een deelnemer hebben gemaakt.
We tellen de klaargemaakte banh chung, voordat we die in een grote pan leggen te koken. Er zijn er genoeg om met vrienden te delen, genoeg zodat we er dagelijks van kunnen genieten tijdens de eerste week van 't Têt-feest. Ik zal er zelf een paar bewaren in het vriesvak om er dan in maart of april open te maken en ervan te genieten.
De duisternis valt vroeg in, want tenslotte is het midden in de winter. Nu, de avond voor 't Têt-feest, dringt een serieuze en sombere stemming door in het huis. De koperen kandelaars, de wierookbrander blinken op het altaar. Onze enkele kersenbloesems glinsteren als kleine gevallen sterren. De gebraden eend aan het afkoelen op een rooster, is gesneden. Een banh chung wordt open gemaakt. Twee paar rode eetstokjes en twee rode schalen worden op twee bladen. gezet. Vervolgens vullen we de bladen met onze giften van Têt maaltijden voor de voorouders: thit dong, gebraden eend, dua mon, banh chung. De bladen worden voor het altaar geplaatst en mijn man steekt de kaarsen aan. Tenslotte is het tijd voor de "cung". Voor Vietnamezen is dit de tijd om te bidden tot de voorouders. Voor mij is het ook een tijd om te bidden en van heerlijke stilte. Onze kleine kamer is spoedig gevuld met de geur van wierook. Ik stel me voor dat de geurige rook naar buiten kringelt door een spleet in de deur. Ik stel me voor dat het onze tuin vult, zodat onze Vietnameze voorouders zullen weten dat dit de plaats is waar ze heen moeten komen, naar deze kale bergwand in Noordelijke Maryland. De bel, die aan een Mimosa-boom in onze voortuin hangt, belt een, twee maal. Het kan een lofzang, een groet zijn. We staan met de hoofden gebogen, ieder wachtend om een wierookstok aan te steken en we bidden. Een paar minuten lang vertoeven we buiten de grenzen van tijd en ruimte. We weten dat we een schakel in een lange keten zijn die zich achter ons en voor ons uitstrekt. Ik zie mijn jongste dochter bidden. Zij houdt een wierookstokje stevig in haar handen geklemd. Haar gebed duurt heel lang. Hierna zitten we stil totdat de allerlaatste wierookstok opgebrand is.
Op de morgen van het Têt-feest doet mijn man zijn jas aan en gaat naar buiten voor het ontbijt. Hij klopt op onze deur, zodat hij onze eerst bezoeker kan zijn. Voor Vietnamezen is het belangrijk dat de eerste bezoeker tijdens 't Têt-feest een gewaardeerde vriend is. Hier buiten, midden in het land, is het moeilijk te zeggen wie misschien aan onze deur zou
kloppen, en mijn man wil niet op 't geluk vertrouwen. Wanneer onze bezoeker eenmaal binnengekomen is, steken we weer wierook aan en bidden. Dan proeven we uiteindelijk onze eerste banh chung. Enige tijd vóór de middag stellen onze kinderen zich op voor hun rode enveloppen. Het is een Vietnamese gewoonte om kinderen enveloppen te geven met een klein bedrag aan geld op de eerste dag van het nieuwe jaar. Na de opwinding, voeg ik me bij mijn man die bij het raam is gaan staan. Ik weet dat hij aan zijn familie in Vietnam denkt, aan zijn oude vader en moeder, zijn broers en zusters, aan zijn kindertijd thuis. Zit hij, terwijl hij naar onze tuin kijkt, een andere wereld van oude tradities, goede manieren, toewijding en gebeden? Valt er in die wereld een lichte regen op de bomen die al green zijn, stijgt de geur van wierook in dikke wolken omhoog en waait van deur tot deur als een stille aanroeping; hoort hij zijn moeder de sutra's zingen en zijn vader's zware stem die hem roept? Ik leg mijn hand op zijn arm, en hij kijkt naar me.
Elk jaar komt en gaat het Têt-feest, op de manier van elke feestdagen. En toch blljft het bij ons ver buiten die vastgestelde week in de winter. In de lente, in de zomer, in de herfst, wanneer er een hele lichte druilregen valt en het ongeveer 20° is, zal mijn man ook bij het raam staan, verzonken in gedachten. Ik weet wat hij denkt, dit is een dag zoals de dagen van 't Têt-feest in Vietnam, in Hue, waar hij opgroeide. Zolang als we getrouwd zijn, zolang als mijn man van huis weg is, heeft hij nog nooit een Têt-feest als dit meegemaakt, een Têt-feest met een zachte regen, meer als een mist, een Têt-feest met zijn uitgebreide familie met de stemmen van de kinderen die Vietnamese spelletjes spelen. En toch, geloof ik, geloven we, dat er beslist een dag, weer een dag zal komen dat hij dat soort Têt-feest weer zal meemaken.
Origineel: 'Reflections of an American woman on Tet', Helen Coutant.
Uit: The Vietnam Forum, Yale University (Southeast Asia Studies, 1984)
Vertaald: Trudy Boon