Dick Gebuys
Anne Frank ontmoet Dang Thuy Tram in Hanoi
Hanoi heeft last van een behoorlijke regenhoos. Vannacht lag ik net even in mijn hotelbed naar Ajax – Roda te kijken op Fox Channel, toen de stroom volledig uitviel, niet alleen van de tv en de lamp op mijn kamer, ook van de straatlantaarns in de Hang Trong. Het was net begonnen regenen en die regen is sindsdien niet meer opgehouden. Morgen en overmorgen zullen we in het tv-journaal zien tot wat voor wateroverlast dit op sommige plekken in de stad heeft geleid. Een Nederlander die in zijn vrije tijd gek is op hardlopen, zal me zondagmiddag vertellen dat hij tot over zijn knieën door het water heeft gerend.
Ik ben er vandaag – zaterdagmiddag - tóch op uit gegaan met de taxi. Want ik moet en zal de straat bezoeken die naar Dang Thuy Tram is genoemd. Toen ik vrijdagmiddag met de schrijfster Di Li lunchte heeft zij me over het bestaan van die straat verteld.
“Het is niet zo’n grote straat, in een min of meer nieuwe buurt,” vertelde ze me, “op weg naar het vliegveld.”
In het hotel hebben we bij de receptie gekeken waar hij ligt, het is inderdaad een weg die naar vliegveld Noibai leidt, maar niet de weg die ik altijd neem. De straat blijkt niet eens zo ver van de Nederlandse Ambassade af te liggen, want daar zijn we net langs gekomen.
De taxi stopt.
“Dang Thuy Tram…” zegt de chauffeur, geheel volgens de Vietnamese gewoonte om de straat met zijn naam aan te duiden, zonder ‘straat’, ‘laan’, ‘plein’ of welk ander achtervoegsel dan ook. Maar toch klinkt dat nu raar. Want hoezeer die straat de dappere arts uit het Zuid-Vietnamese Bevrijdingsleger ook wil eren, daarmee loopt zij natuurlijk nog niet zelf in die straat rond.
Ik stap uit, maak door de regen heen nog een paar foto’s en laat dan de taxi door rijden naar het mooie, door veel kunst- en reisbladen geprezen Museum voor de Vietnamese Vrouw. Want als ik Dang Thuy Tram vandaag wil eren, moet ik met haar ook al die dappere Vietnamese vrouwen eren die het beste uit zichzelf te halen en gehaald hebben, voor hun land, hun familie en hun gezin. Of die hun grootste talent ontplooid hebben in de kunst – zoals de mooie tentoonstelling boven ion het Museum bewijst en het dagboek van Dang Thuy Tram dat doet.
Vijf jaar geleden las ik dat dagboek. Het was me door een Nederlands onderwijsdeskundige in HCMC aangeraden als “eerste Vietnamese egodocument”. Dat klopt niet helemaal, want er zijn ook andere. oudere egodocumenten in de Vietnamese literatuur te vinden, maar het is wel een heel open en eerlijk verslag over het dagelijks leven van een arts in veldhospitaal. Over haar idealen, haar emoties, haar teleurstellingen. Over haar worsteling om het leven van haar patiënten te redden, om hen te troosten, de vriendschap met hen te koesteren.
Over haar voortdurende strijd met de Amerikaanse vijand. Tot ze door Amerikaanse kogels dodelijk werd getroffen.
Vier jaar geleden ontmoette ik haar moeder voor het eerst. En toen ik haar familie vorig jaar met onze leerlingen bezocht, mocht ik zelfs “Me” tegen haar zeggen, het Vietnamees voor ‘ma’.
En vanavond start ik in de zaal van de Cinemathèque Hanoi een tweedaags evenement onder het motto Dang Thuy Tram meets Anne Frank in Hanoi. Van het voorjaar kwam ik ineens op dit idee. Nederland en Vietnam onderhouden dit jaar veertig jaar officieel diplomatieke betrekkingen. Daar moest toch iets op het vlak van de cultuur mee te doen zijn? Toen ik de moeder van Dang Thuy Tram ontmoet had, sms’te ik verschillende vrienden in Nederland en België “Ik ben bij Otto Frank geweest.” Want voor mij was er een duidelijke lijn van het dagboek van Anne Frank naar dat van Dang Thuy Tram. En daardoor was er ook een link van de overlevende moeder naar de overlevende vader. De jongere zus van Dang Thuy Tram – Dang Kim Tram – moet die band ook gevoeld hebben, want zij heeft het Nederlandse dagboek – Nhat ky in het Vietnamees – vanuit het Engels in het Vietnamees vertaald.
Dus waarom dan niet iets met beide dagboeken doen? Ik kon de BBC-verfilming van Anne Frank laten zien en de film ‘Don’t Burn’ door Dang Nhat Minh over het dagboek van Dang Thuy Tram. En dan daarna een gesprek met de familie van Dang Thuy Tram en Dang Nhat Minh. Leek mij een prima opzet voor twee mooie dagen.
Ik ben zenuwachtig die eerste avond. Hung – directeur van het theater – komt me vertellen dat de stroom in het theater het niet doet.
“Maar we kunnen de film wel laten zien!”
Mijn inleiding zal ik met een noodspotje moeten improviseren. Maar gelukkig, de film kunnen we kijken…
Het is voor veel Vietnamese kijkers een heel bijzondere ervaring. Zo zij het verhaal van Anne Frank al kennen – door de vertaling van Kim, of die van de Nederlandse Vietnamees Cao Xuan Tu – de film hebben zij nog nooit gezien! En die confronteert de kijker direct met de ervaringen van de jonge Anne Frank. De eerste beperkingen van het persoonlijke leven voor Joodse Nederlanders, de eerste oproepen dat Joden zich moesten melden, het onderduiken en het dus afgesloten leven van de andere wereld – je leeftijdgenoten, de school, de leven van alledag, het oorlogsnieuws, zelfs van het kantoor dat in het voorhuis zit. Ik heb dat aan leerlingen weleens uitgelegd – toen wij in onze school nog andere deuren hadden, die niet vanzelf in het slot vielen: “Stel dat ik de deur hier nu op slot zou doen en dat wij hier met elkaar twee, drie jaar zouden moeten doorbrengen…” Dan ga je toch zelfs je beste vriend met andere ogen bekijken. Bovendien spelen dan bij de puber Anne nog andere gevoelens een rol…
De andere dag – als we na afloop met elkaar zijn gaan eten – vragen de zussen Kim en Phuong van Dang Thuy Tram en de regisseur mij naar het leven van de Europese Joden, voor ’40 en nu. Zo’n gekke vraag is dat hier niet, want in Vietnam hebben nooit groepen Joden gewoond. Tijdens de oorlog waren er enkele Joden uit de VS die zich in de steden vestigden, maar die zijn daar later weer uit vertrokken. Vietnam heeft dus eigenlijk geen Joodse geschiedenis (in tegenstelling tot China). Ik denk zelfs dat veel Vietnamezen weinig over Joden weten, zoals ze ook niets over Roma en Sinti weten. Omdat die hier nu niet leven en hier ook nooit zijn geweest.
Ik vind het moeilijk om zo’n complexe vraag helder en met relevante informatie te beantwoorden. Dus begin ik met de zin die ik de vorige avond bij de afsluiting in mijn hoofd had, maar om de complexiteit van de inhoud toen niet heb geuit: “Yes, you see that we also had our puppets…” als verwijzing naar de marionetten uit Zuid-Vietnam die collaboreerden met de Amerikanen. Ja, wij hadden ook onze collaborateurs, die met de Duitser heulden en hun Joodse landgenoten verraadden voor een premie van 50 gulden… Zelfs dat probeer ik uit te leggen, hoewel de gulden niet meer bestaat en het in een land als Vietnam – met een behoorlijke – inflatie moeilijk te vatten is hoeveel 24 euro toen waard waren… Daarna verdwaal ik in de wereld die ik op vroegere vakanties zo vaak heb opgezocht: het Joodse Europa van voor de Tweede Wereldoorlog – het Europa van de Jiddische taal, van de Joodse buurten in Warschau, in Boedapest, in Kiev, Odessa, Lvov, Riga, Tallinn, van Vilnius (in het Duits Wilna), het Jeruzalem van het Oosten. Het ontbreekt er nog maar aan dat ik begin te zingen en zacht de refreinregels neurie van dat prachtige wiegelied dat Sophie Tucker en Leo Fuld beroemd maakten: My Jiddische Mamma: “My Jiddische Momme, Oy vey ve bitter ven ze felt, My Jiddische Momme, Tse kimpt nisht besser in der velt…My Jiddische Mamma, I need her more than ever now… Maar ik durf dat niet nu, we praten door, genieten van het heerlijk eten en van elkaar, klinken met onze glazen wijn. En ondertussen verbazen mijn ogen zich over de grote mensenmassa buiten op het plein voor de kerk. In die lekkere tropische temperatuur van Hanoi buiten luisteren al die mensen naar de dienst die binnen plaatsvindt en waar de kerk zelf kennelijk ook stampvol is.
“Hoeveel Duitsers zouden er in de zaal gezeten hebben?” vraagt een vrouw mij de zaterdagavond bij het verlaten van de zaal.
“Twee,” weet ik, “een man en een vrouw…”
Want die hebben mij voor de voorstelling zelf een hand gegeven en in het Duits met me gesproken.
“Ja, dat klopt.” zegt ze, “één daarvan ben ik…”
Duitsers kunnen zich niet genoeg bewust zijn van wat toen gebeurd is, vindt zij. Want Anne Frank was immers ook een Duitse, de familie Frank kwam toch uit Frankfurt…
“En,” fluistert ze me toe, “ik kom morgen weer. Ik heb die film al gezien, maar ik vind dat ik er dan weer bij moet zijn!”
En de andere dag zit zij er dus weer, als we met elkaar kijken naar de film die Dang Nhat Minh over het dagboek heeft gemaakt. Het is een film die mij tot in het diepst van mijn ziel raakt. Meerdere malen krijg ik een brok in mijn keel, die ik maar met moeite weggeslikt krijg. Niet alleen de flitsen uit het dagboek en dus uit het leven van Dang Thuy Tram grijpen je vast, ook de geschiedenis van haar familie doet dat en de wederwaardigheden van de Amerikaanse militair Fred Whitehurst die haar dagboek gevonden heeft en dat geheel tegen de regels van het Amerikaanse leger heeft meegenomen. En die het dan 35 jaar later eindelijk durft terug te brengen naar haar familie. Minh heeft die mentaliteit van de Amerikaan geweldig getekend: van het conflict tussen de bewondering voor dit dagboek en voor de vrouw die het schreef en de trouw aan zijn volk en vaderland.
“Maar ik had ook geweldig veel hulp van Fred zelf,” vertelt Minh me.
Net als zaterdag zijn we allemaal geruime tijd stil, als de film is afgelopen. Daarna sta ik voorzichtig op om de deur te openen. Phuong, Kim en hun moeder komen binnen evenals Minh. De moeder heeft me verteld dat zij het verdriet van de film niet nog eens wil zien, daarom komen ze later. Minh kent de film natuurlijk goed genoeg om er ook zonder kijken over te kunnen praten.
Er ontspint zich een heerlijke dialoog tussen zaal en forum. Mijn gevraagde vertaalster Hai zit met een groep toeristen zit vast in de regen en storm, ergens in het Noorden. Maar gelukkig zit er nu een jonge vrouw in de zaal die wel wil vertalen. Zodoende lopen de meeste vragen en antwoorden via haar. Maar om is het leuk hoe je toch dingen kunt non-verbaal begrijpen.
Als Di Li Minh heeft gevraagd waarom hij voor de laatste shots van de film gekozen heeft voor Dang Thuy Tram die door de wei fietst, terwijl zij toch een stadsmeisje is, vertelt Minh dat hij de country side veel maatgevender voor Vietnam in oorlog vindt dan de stad.
En dan wijst hij naar mij. Ik denk dat ik wel weet waarom, want ik heb dat beeld herkend als een “Dang Nhat Minh-motief”- het kwam namelijk op een zelfde soort wijze voor in “When the tenth month comes” uit 1985 – een klassieker in de Vietnamese filmgeschiedenis, ook van zijn hand.
“Hij wees toch ook naar mij?” vraag ik de vertaalster.
“Ja, dat kwam omdat u het al had herkend, dat fietsende meisje is een beeld dat Minh eerder gebruikte…”
Minh, Phuong, Kim en Hung zijn die zondagavond enthousiast. Dit moeten we volgend jaar weer doen, dan moeten we scholen erbij betrekken en er ook een lesbrief over maken.
Ik ben opgetogen over hun reactie. Mijn zenuwen zijn natuurlijk al lang over. Ik maakt foto’s, geniet, ben blij met deze vrienden in Hanoi, met deze ontmoeting tussen landen, culturen, mensen, ideeën.
Als ik ’s avonds op mijn hotelkamer beland, heb ik geen zin meer om nog maar één regel te lezen. Ik voel me heerlijk, maar mijn hoofd heeft geen trek meer in nog teveel denkwerk. Na een enkel sms’je druk ik de tv aan. Eens kijken of Fox-tv nog voetbal biedt? Hee, PEC Zwolle – Feijenoord. Mooi, even uitrusten bij een doelpuntenfestijn. Moet natuurlijk appeltje – eitje zijn voor Feijenoord…, toch?
Dick Gebuys