Olav Velthuis
Vietnam walst het verleden plat
Aan het centrum van Ho Chi Minh is te zien wat welvaart teweeg brengt in Vietnam.
Maar het tempo verschilt per wijk.
In District 7 van Ho Chi Minh stad, de zakenhoofdstad van Vietnam, kan je de straat oversteken zonder je leven te riskeren. De wegen zijn er breed, pasgeleden van strak asfalt voorzien en vooral heel leeg. Op de stoep kan je lopen zonder over de marktwaar van straatventers of de potten en pannen van eetkraampjes te struikelen.
Aan de vooral Koreaanse tekens die veel winkels en restaurants hier sieren, valt af te lezen dat globalisering in Vietnam nog altijd een regionale zaak is: de grootste buitenlandse investeerders die het economisch wonder van Vietnam mogelijk maken (het afgelopen jaar groeide de economie met 7,8 procent) komen niet uit Europa of de Verenigde Staten, maar uit Zuid-Korea, Taiwan, Singapore en Japan.
De appartementen in de nieuwe flatgebouwen met de naam Sky Garden moeten de Koreaanse managers westerse bedragen betalen: tussen de 500 en 1.000 dollar voor 50 tot 100 vierkante meter. Voor dat bedrag heb je wel een tennisbaan, een zwembad, en een golfbaan in je achtertuin.
Als het aan de autoriteiten en de projectontwikkelaars ligt, zal heel Ho Chi Minh City er binnen twintig jaar uitzien als District 7.
Maar zo ver is het nog lang niet. Nu zien grote delen van de stad er nog uit als in District 5, ook wel Cho Lon genaamd (Chinees voor: ‘grote markt'). Duizenden Vietnamezen scheuren er op scooters door de straten. Soms rijden ze alleen, vaak met vrouw en één of twee kinderen achterop (allemaal zonder helm). Ook hebben ze graag een geslacht varken op de bagagedrager, vijftig kippen in een kooi, een spiegel van twee bij een meter die ze rechtop houden, of torenhoog opgestapelde jerrycans. Aan stoplichten, eenrichtingsverkeersborden, of toeristen die de straat oversteken laten de scooterbestuurders zich weinig gelegen liggen.
Op de stoep staan eindeloze rijen marktkraampjes met nepartikelen (Rolexen, Prada-handtasjes, parfums), kleding zonder kraak of smaak, lampionnen en allerhande snuisterijen die in Westerse ogen van generlei waarde zijn. Aan opslagruimten doen de verkopers niet, dus de koopwaar ligt binnen en buiten metershoog opgetast. Konijnen, cavia's, honden, katten en andere viervoeters die Vietnamezen graag oppeuzelen, wachten in kooitjes op een hongerige koper.
Twintig jaar nadat de communistische partij de deuren openzette voor de vrije markt, lijkt het land zichzelf opnieuw uit te vinden. Het stadscentrum van Ho Chi Minh City laat zien hoe de overgang tussen het oude Vietnam (district 5) en het nieuwe (district 7) eruit ziet: dagelijks worden oude huizen platgewalst. Achter schuttingen leggen buitenlandse projectontwikkelaars nieuwe winkelcentra, kantoorgebouwen, luxe appartementencomplexen en grote hotels aan. Tot laat in de avond, en ook in het weekend, klinken de bouwgeluiden in het centrum. ‘Iedereen wil vooruit en is bereid daarvoor hard te werken', zegt consultant Truong Quang Hien.
De aanhoudend hoge economische groei (7,8 procent in de eerste helft van het jaar) heeft het land op de drempel van de consumptiemaatschappij gebracht. Luxe tassenmaker Gucci heeft in het centrum een paar maanden terug zijn deuren geopend naast het Sheraton Hotel, concurrent Louis Vuitton hield net zijn preopening party, en het Britse Burberry's kondigt met een groot spandoek aan dat het binnenkort zijn eerste filiaal in Vietnam opent.
Maar ook in het centrum is het oude, prekapitalistische Vietnam nog niet uit het straatbeeld verdwenen: op de stoep voor de luxe winkels lopen vrouwen met een verweerde huid, een doorleefd gezicht en een juk op hun schouder waaraan twee kookpotten hangen. Een paar honderd meter verderop, tussen de nieuwe kantoorgebouwen in, proberen de kleine Vietnamese middenstanders vanuit donkere winkeltjes levensmiddelen aan de man te brengen. Hun laatste uur lijkt geslagen, want om toe te treden tot de Wereldhandelsorganisatie moest Vietnam beloven in 2009 buitenlandse supermarktketens het land in te laten.
Wie de steden uitrijdt naar het platteland komt dezelfde contrasten tegen als in de stad: overal nieuwe grote fabriekshallen waar textiel, schoenen, speelgoed, of houten tuinmeubelen worden gemaakt voor de export naar Japan, Europa en de Verenigde Staten. Aan het eind van de dag stromen honderden, soms duizenden, en een enkele keer tienduizenden arbeiders die fabrieken uit.
Als productieland kan Vietnam, als enige land in Azië, de strijd aan met haar veel grotere buurland China. Vanwege de lagere loonkosten in het land (een doorsnee fabrieksarbeider verdient minder dan 50 euro per maand) geven de afgelopen tijd steeds meer buitenlandse investeerders de voorkeur aan Vietnam boven China, waar vooral in de kustprovincies de loonkosten snel oplopen.
Maar pal naast die fabriekshallen ziet het land eruit alsof de tijd decennialang heeft stilgestaan: vrouwen en kinderen staan dagen achtereen voorovergebogen en met hun voeten in het water om de rijst te oogsten. De mannen ploegen de velden vervolgens met hulp van ossen om.
Volgens Ayumi Konishi, de directeur van het Vietnamese kantoor van de Asian Development Bank (ADB), profiteren ook de boeren van de economische hoogtijdagen in het land. ‘In 1993, toen wij ons kantoor in Hanoi openden, leefde 65 procent van de bevolking in armoede. Afgelopen jaar was dat geslonken tot minder dan 20 procent.'
De ADB becijfert dat 95 procent van de nieuwe banen in de industrie en in de dienstenbranche door de private sector zijn gecreëerd, . Konishi: ‘Maar ook in de landbouw is de productiviteit gestegen. Vietnam is de op een na grootste exporteur van koffie en rijst van de wereld.' Mede door de gelijkmatige ontwikkeling van de stad en het platteland zijn de verschillen tussen arm en rijk lang niet zo groot geworden als in China.
Niet iedereen is echter onverdeeld gelukkig over de stroomversnelling waarin het land terecht is gekomen. ‘Iedere keer als ik in de zomer terugkom lijkt het wel alsof de prijzen zijn verdubbeld', zegt Phuong Anh, een Vietnamese studente die met haar vriend in Londen studeert. De inflatie is opgelopen naar 7,8 procent. Ook ADB-econoom Konishi ziet dat als belangrijkste bedreiging voor de Vietnamese economie.
Een goede tweede: het gebrek aan hoogopgeleid personeel, waarover vrijwel alle private ondernemingen klagen. ‘Wij merken dat het lastig is om goede managers aan te trekken en vast te houden', zegt Mark van den Assem, directeur van koeriersbedrijf TNT in Vietnam, dat jaarlijks met meer dan 10 procent groeit.
De verklaring hiervoor is dat het Vietnamese onderwijs nog op communistische leest doorgaat, en zich niet heeft aangepast aan de moderne, kapitalistische economie. Dick Schep, de voorzitter van de Verenging van Nederlandse Bedrijven in Vietnam (DBAV): ‘De manier van lesgeven sluit niet aan op de vrije markt. Wat er op de scholen gebeurt is nog vooral rijtjes stampen.'
Maar niet in District 7 van Ho Chi Minh City. Daar sturen de Japanners, Koreanen, Taiwanezen en Amerikanen hun kinderen naar hun eigen scholen, die op loopafstand van elkaar liggen.
Olav Velthuis
(Uit: De Volkskrant 13/08/2007)