Michel Maas


Vietnam is meer ontspannen dan ooit

 

Voor jonge Vietnamezen is communisme net zo belangrijk als nagellak.
Politiek is nauwelijks van belang en wordt met wantrouwen bekeken
De leiders snappen dat en ‘staan geheel open voor discussie'.
Tot op zekere hoogte
.

 

Een blikken mannenstem vult de straatjes van de oude stad van Hanoi. Het is nog vroeg, en de straatjes zijn nog bijna leeg. Uit onzichtbare Iuidsprekers roept de stem mensen op om op te staan en de kinderen naar school te brengen. De stem dringt aan de bromfiets te nemen en niet de auto, en maant de mensen vooral niet te vergeten een helm op te zetten, op te passen voor zakkenrollers, geen drugs te gebruiken.

Het is kortom een prachtige regenachtige dag en Vietnam moet ontwaken om een nieuwe stap voorwaarts te zetten op de weg die door de Communistische Partij is uitgestippeld.

De stem in de luidspreker is de stem van de partij, en omdat oude gewoonten moeilijk zijn uit te roeien strooit zij ook in 2008 net zo goed als in 1975 haar propaganda uit over het volk, twee keer per dag, twee keer drie kwartier. De mensen die al op straat zijn, lijken niet te luisteren en de mensen die luisteren, horen het liever niet. Quynh, 24, schudt haar lange modieus geverfde en gekrulde haar en zegt: ‘Ik word gèk van die stem. Kwart over zeven, elke ochtend. Mensen willen dan slapen!' Quynh besteedt dagelijks meet tijd aan haar nagels dan aan politiek.

Quynh is van na de oorlog. Toen zij 9 was begon Vietnam met Doi Moi, de ‘open-deur'-politiek. Communisme is iets wat zij op school heeft geleerd. Marx, Lenin en Ho Chi Minh waren verplicht. Quynh heeft zelfs nog de cursus gedaan die je moet volgen om lid van de partij te kunnen worden. ‘Ik heb daar een diploma van, maar ik ben nooit lid geworden van de partij. Daar komt zoveel meer bij kijken. Alles willen ze dan van je weten. Ze onderzoeken je hele achtergrond, en doen onderzoek naar je familie, je vrienden. Dat wilde ik ze niet aandoen. Ik weet achteraf ook niet of ik wel in zo'n partij zou passen.'

Dat laatste is een understatement. Quynh heeft toerisme gestudeerd. Zij droomt van geld en reizen: ‘Ik wil de hele wereld zien.' De partij houdt haar niet tegen. Vietnam heeft zijn deuren geopend voor investeerders en de vrijemarkteconomie. Het is aangesloten bij de World Trade Organisation en heeft een zetel in de Veiligheidsraad. Kentucky Fried Chicken heeft in Hanoi zijn deuren geopend en honderden cafés in de stad hebben draadloos internet. Buitenlandse toeristen stromen binnen met hun buitenlandse ideeën en geen mens die ze tegenhoudt.

Geld verdienen, is toegestaan. Reizen ook. Visa en paspoorten zijn niet meer alleen voorbehouden aan vrienden van de Partij. Ook de boodschappen van de partij zijn aangepast aan de nieuwe tijd. De propagandaborden die je nog in de straten van Hanoi tegenkomt zijn niet meer geschilderd in communistisch knalrood, maar in vriendelijk rose, lichtblauw en geel. Zij zijn ver in de minderheid tussen de reclameborden van Vespa, Nokia en Ford. De luidsprekerstem lijkt een laatste overblijfsel uit de tijd van Ho Chi Minh, dat alleen nog maar bestaat omdat ze zijn vergeten er een eind aan te maken. Het nieuwe Vietnam is het land van Quynh, en het communisme is daarin voor haar niet belangrijker dan het laagje lak op haar nagels.

Dat beseft ook de partij zelf. ‘Wij staan geheel open voor discussie', zegt Luu Dat Thuyet vriendelijk. Thuyet is directeur-generaal van de afdeling Internationale Samenwerking van de Ho Chi Minh Academie in Hanoi.

Dit is de academie waar de toekomstige leiders van Vietnam worden geschoold in vakken als Ho Chi Minh Ideologie, Partij-ontwikkeling en Socialistische Cultuur. De academie is gehuisvest in een complex, gebouwd in de meest imposante klassieke Sovjet-stijl.

Dit is het allerhoogste partij-instituut van het land, hier zetelt de denktank waar de partij haar ideeën vandaan haalt. Achter de façade schuilt een academie waar studenten en docenten relatief jong zijn, internationaal georiënteerd en gretig om te leren. De academie wordt op dit moment gestroomlijnd, en vakken als management en internationale betrekkingen worden misschien zelfs nog belangrijker dan de ideologie.

De academie heeft samenwerkingsovereenkomsten gesloten met Harvard en enkele Duitse Instituten. Juist deze week tekent zij een verdrag met het Nederlandse Institute of Social Studies in Den Haag, dat gaat helpen bij het stroomlijnen van het onderwijs.

Professor Thuyet ziet geen tegenspraak in de nieuwe kapitalistische richting van Vietnam en de academie, en de lessen van Marx en Lenin. Wat vindt hij van een Vietnam dat zo nadrukkelijk het kapitalisme binnenhaalt? ‘Wij leven in een veranderende wereld, en in die wereld is geen plaats voor rigide formules. Wij moeten onderzoeken welke elementen van het marxisme-leninisme nog relevant zijn', zegt Thuyet. Zij plukken er kortom uit wat zij kunnen gebruiken, en datzelfde doen zij ook met het kapitalisme dat Vietnam nu vleugels geeft.

‘De vrije markt is voor ons een werktuig', zegt Thuyet. Het is een werktuig op weg naar het socialistische doel: ‘Een gezond volk, een sterk land, gelijkheid en een eerlijk bestuur.'

Het klinkt te mooi om waar te zijn. En dat is het. Zodra de vraag valt of Vietnam niet toe is aan een andere vorm van bestuur, een meerpartijendemocratie bijvoorbeeld, verandert Thuyets toon. Ineens klinkt hij heel ouderwets, als hij zegt: ‘Op die vragen kan ik hier nu geen anwoord geven. Voor antwoorden daarop moet ik u verwijzen naar de besluiten van ons partijcongres.'

Met Marx kun je schipperen, maar zodra je gaat tornen aan de almacht van de partij houden de vrijheden en open discussies op. IJveren voor parlementaire democratie wordt gezien als een bedreiging van de staat. Als de ‘dissidenten' ter sprake komen die die democratie nastreven, wordt ineens ook de klassieke Koudeoorlogsterminologie tevoorschijn gehaald en gezegd dat zij worden gestuurd door ‘vijandige buitenlandse elementen'.

Organisaties als Human Rights Watch publiceren elk jaar rapporten over politieke dissidenten en mensenrechtenactivisten die worden opgesloten, huisarrest krijgen of door de politie worden gevolgd en lastiggevallen.

Ook dat is het Vietnam van Quynh. Het is het Vietnam dat deze jonge vrouw en haar leeftijdsgenoten zoveel mogelijk proberen te verdringen door niet over politiek te denken, en vooral niet te spreken. Zelfs als zij met haar vrienden zitten te chatten, houden zij angstvallig hun mond over gevoelige zaken.

Het is voor Vietnamezen een tweede natuur geworden. De stem in de ochtendluidspreker hoeft het ze niet eens te vertellen.

Toch is er ook op dit terrein vooruitgang. Er is al een enorme openheid over zaken als drugs en corruptie. De lokale media staan vol verhalen over corrupte ambtenaren en kritiek op overheidsprojecten. Vooral corruptie door politieagenten op straat is een steeds terugkerend onderwerp waarover openlijk wordt geklaagd.

Tijdens een willekeurige taxirit kun je meemaken dat een agent de auto aanhoudt, en de chauffeur 100.000 Dong (5 euro) laat betalen omdat hij op een verkeerde rijstrook reed. Het geld verdwijnt in zijn zak. Hij schrijft geen bon. Dat is iets waar zelfs de jonge Quynh uitbundig over tekeer kan gaan. ‘Ik haat die agenten. Weet je hoe we ze hier noemen? Gele hoeren. Omdat ze een geel uniform aan hebben.'

De partij onderkent dit soort problemen openlijk, en aan de Ho Chi Minh Academie zijn ‘schoon bestuur' en de strijd tegen corruptie nieuwe hoofdvakken voor de aankomende leiders. Op ‘ideologisch gevoelige' terreinen is de vooruitgang veel minder merkbaar.

Maar ze bestaat, als je goed zoekt. In een kleine galerie in een verborgen steeg in het hart van Hanoi vieren een paar schrijvers en dichters een klein feestje. De gemiddelde leeftijd is hoog, net als het dissidente karakter. Diverse aanwezigen hebben ooit gevangen gezeten, of als dwangarbeider in kolenmijnen gewerkt. Hun gedichten zijn meer dan eens verboden.

Maar vandaag vieren zij feest. Zii vieren feest omdat hun vriend Dang Tien er is. Professor Tien is lang geleden uitgeweken naar Frankrijk en doceert daar nu al zijn halve leven aan een Parijse universiteit. Hij heeft net een lezing mogen geven aan de universiteit van Hanoi: het is voor het eerst dat een naar het Westen overgelopen Vietnamees in Vietnam mag doceren. Het is een kleine overwinning voor de vrijheid, en daarop drinken de oude mannen graag een biertje.

En dat is nog niet alles. Zij vieren nóg een overwinning: de uitgave van de gedichten van hun net overleden vriend Tran Dan. Het ‘comité voor culturele en ideologische zaken' had de publikatie verboden, zoals het al jaren alles verbood was naar avant-garde, en daarmee naar het Westen rook. Tweehonderd intellectuelen, kunstenaars, schrijvers en dichters schreven een open protestbrief: de eerste in de recente Vietnamese geschiedenis. De brief had succes: de intellectuelen kregen hun zin. Ook dat was nooit eerder gebeurd.

De aanwezigen kunnen het eigenlijk zelf nog niet geloven. ‘Ik ben optimistisch pessimistisch', zegt een van de gasten. Hij weet niet wat hij ervan moet denken. Het is mooi, maar hij vertrouwt die partij eigenlijk nog altijd voor geen cent. Voor de gastheer van het feestje, zelf ooit vanwege ‘humanistische' opvattingen veroordeeld tot dwangarbeid, is er echter maar een conclusie: ‘Vietnam is meer ontspannen geworden. Meer ontspannen dan ooit.'

 

Michel Maas
(Uit: De Volkskrant , 14/04/2008)

 

 


Cái Đình - 2008 .