Tuyết Hòa Phạm
De relatie tussen persoonlijkheid en acculturatiestijlen van de eerste en tweede generatie Vietnamezen in Nederland
Wij leven in een zeer dynamische wereld waarin processen als migratie en globalisering door veel mensen als de normale gang van zaken worden gezien.
Hierdoor komen wij met steeds meer verschillende culturen in aanraking. Nederland wordt beschouwd als een multiculturele samenleving.
In een dergelijke samenleving is het van belang om te weten hoe elke etnoculturele groep zich handhaaft.
Knelpunten kunnen hierdoor mogelijk opgespoord worden zodat maatregelen kunnen worden genomen
die er voor zorgen dat mensen dichter naar elkaar toe kunnen groeien.
Op deze wijze zouden mensen meer in harmonie naast elkaar kunnen leven.
Inleiding
Achtergrond
‘Integratie' is het woord waar tegenwoordig veel nadruk op gelegd wordt in de Nederlandse multiculturele samenleving: in de politiek, in de media en in de volksmond. Ten aanzien van de veelheid aan culturen heeft de Nederlandse overheid ervoor gekozen om haar beleid te richten op het multiculturalisme. Berry, Poortinga, Segall en Dasen (2002) definiëren het multiculturalisme als volgt: ‘Een oriëntatie die zowel het behoud van de eigen culturele identiteit als het contact en de participatie van alle groepen in de gehele samenleving omvat'. Om te kunnen voldoen aan het multiculturalisme is het van belang om te weten hoe de verschillende bevolkingsgroepen zich handhaven in Nederland. Diverse onderzoeken zijn verricht onder de vier grootste niet-westerse allochtone groepen (afkomstig uit Turkije, Marokko, Suriname en De Nederlandse Antillen). Een voorbeeld is het onderzoek naar de Sociale Positie en het Voorzieningengebruik van Allochtonen (“Sociale positie”, 2005). De SPVA biedt inzicht in tal van thema's die betrekking hebben op de integratie van etnische minderheden, zoals onderwijs en arbeid (“Inleiding”, 2002). Aangezien er vrij weinig bekend is over de participatie van vluchtelingen in de Nederlandse samenleving werd er in 2003 een SPVAonderzoek verricht onder Afghanen, Irakezen, Iraniërs, (voormalig) Joegoslaven en Somaliërs (“Sociale positie”, 2005). Ook zijn er door andere onderzoekers veelvuldig studies verricht naar het integratieproces van vermelde groepen (Van Oudenhoven et al., 1996; Böcker, 2000; Van den Reek, 2001). Bovendien is er onderzocht wat de factoren zijn voor het verhuisgedrag van Nederlandse Somaliërs naar Engeland (Van den Reek & Hussein, 2003). Uit het bovenvermelde blijkt dat de onderzoeken die zijn verricht, zich beperkten tot bepaalde groepen in de Nederlandse multiculturele samenleving. Andere groepen blijven onderbelicht. In dit rapport wordt daarom ingezoomd op de groep Vietnamezen in Nederland. In de media en het dagelijkse leven wordt vrij weinig over en van deze groep vernomen. Hierbij kunnen vragen oprijzen als: Betreft het hier een zeer gesloten gemeenschap? Of zijn zij gewoonweg zeer goed geïntegreerd in de Nederlandse samenleving? In dit rapport zullen de persoonlijkheid en acculturatiestijlen van deze groep nader bekeken worden. Ook zal gekeken worden naar de verschillen en overeenkomsten tussen de eerste en tweede generatie.
Historie
Veel Vietnamezen hebben hun huis en haard verlaten om elders in de wereld een nieuw bestaan op te bouwen na de val van Saigon in 1975. De meeste vluchtelingen zijn bootvluchtelingen. De redenen voor de vlucht lopen zeer uiteen van vervolging tot vrijheidsbeperking in Vietnam. Vele Vietnamezen hebben zich na de vlucht gevestigd in de grote staten zoals de Verenigde Staten, Frankrijk en Noorwegen. In 1975 telt Nederland 16 vluchtelingen afkomstig uit Vietnam. Op 1 januari 2006 is het aantal opgelopen tot in totaal 18.300 personen (Oudhof, Jennissen & Blom, 2006). Oudhof et al. (2006) beschrijven verder dat de tweede generatie uit 6222 personen bestaat met een gemiddelde leeftijd van 11,3 jaar en de gemiddelde leeftijd van de eerste generatie is 38,6 jaar. In de jaren 1980 en 1990 zijn er in Nederland onderzoeken verricht die onder ander verband houden met de opvang van Vietnamezen en de hulp die hierbij moet aansluiten (Van der Hoeven, 1982; 1983). Bovendien heeft deze groep ook gezondheidsklachten die samenhangen met de typische vluchtelingenproblemen zoals ontworteling, opgelopen trauma's en aanvankelijk weinig toekomstperspectief in het land waarheen ze zijn gevlucht . Na deze periode is er weinig bekend over de ‘Vietnamees' die in Nederland vertoeft. Huijbregts geeft weer dat Vietnamezen in de oudere leeftijdscategorie te kampen hebben met problemen als isolement en generatieconflicten. In Vietnam is het zeer gebruikelijk dat veel generaties onder een dak wonen en de zorg voor elkaar op zich nemen. De tweede generatie in Nederland voelt hier niets voor en is meer individualistisch in haar denkwijze en gedrag dan de eerste generatie waardoor er conflicten op diverse domeinen ontwikkeld kunnen worden. Huijbregts vermeldt ook dat er veel projecten zijn opgezet om de groep ouderen uit hun isolement te halen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de viering van het Vietnamese ‘Tết' (Nieuwjaars-) feest en aan De Boeddhistische tempel die de Vietnamese gemeenschap in Nederhorst ten Berg heeft opgericht. Huijbregts omschrijft verder dat de problemen die deze mensen ervaren vaak groter kunnen worden door de gesloten aard van het Vietnamese familiesysteem. Zij prefereren traditionele normen en waarden en dientengevolge dient de vuile was bijvoorbeeld niet buiten gehangen te worden. Uit een peiling die verricht is, zal een groot deel van deze groep indien zij hulp behoeven in de eerste plaats de eigen familie en daarna andere Vietnamezen benaderen; hulpverleners van andere groeperingen zullen nauwelijks ingeschakeld worden. Uit het bovenstaande lijkt de Vietnamese gemeenschap een niet-transparante, zeer gesloten gemeenschap te zijn. Hoe staat de Vietnamese gemeenschap daadwerkelijk in de Nederlandse samenleving anno 2006?
Acculturatie
Emigranten komen in aanraking met andere normen en waarden. Dit fenomeen wordt acculturatie genoemd. Acculturatie is het ‘proces dat individuen ondergaan als reactie op een veranderende culturele context'. Redfield, Linton & Herskovits (1936) waren de eersten die grootschalig onderzoek verrichtten op dit gebied. Zij definiëren acculturatie als volgt: ‘acculturation comprehends those phenomena which result when groups of individuals having different cultures come into continuous first-hand contact, with subsequent changes in the original culture patterns of either or both groups'. In dit onderzoek zal getracht worden de acculturatiestrategieën van Vietnamezen in Nederland in kaart te brengen. Er zal uitgegaan worden van de acculturatiestijlen zoals deze gedefinieerd zijn door Berry et al. (2002). Zij beschrijven twee dimensies van acculturatie. De eerste dimensie betreft het behoud van de culturele identiteit zoals de gewoontes, de taal en de feestdagen. De tweede dimensie heeft betrekking op het contact dat de groep of een individu heeft met personen uit de maatschappij waar men deel van uitmaakt (gastcultuur). Uit deze twee onderliggende dimensies kunnen vier acculturatiestijlen afgeleid worden, namelijk integratie, assimilatie, separatie en marginalisatie. Van integratie is sprake indien men zowel de eigen cultuur behoudt, als ook interactie heeft met de gastcultuur. Men spreekt van assimilatie als er dagelijks contact is met de gastcultuur en er geen acht wordt geslagen op de eigen culturele identiteit. Separatie doet zich voor als er meer waarde wordt gehecht aan het behoud van de eigen cultuur en de gastcultuur buiten beschouwing wordt gelaten. De strategie waarbij er weinig contact is met zowel de eigen als de gastcultuur wordt marginalisatie genoemd. Acculturatie wordt vaak gemeten aan de hand van twee aspecten, te weten attitudes en gedragingen. Attitudes zijn voorkeuren (ideaalbeelden) die men heeft bij interactie met leden van een andere culturele groep. De gedragingen zijn de ‘uitkomsten' of het gedrag dat men daadwerkelijk toepast bij interactie met leden van de gastcultuur. Acculturatie is in dit onderzoek gemeten met behulp van de vragenlijst ‘Acculturation Scale for Vietnamese Adolescents'. Deze vragenlijst meet de attitudes, de gedragingen en de waarden van de respondenten en bestaat uit twee subschalen. Deze twee subschalen geven de twee dimensies van Berry et al. weer die toegespitst zijn op Vietnamezen. De eerste schaal geeft de ‘betrokkenheid bij de eigen cultuur' weer; met andere woorden cultuurbehoud. De tweede schaal meet de ‘betrokkenheid bij de gastcultuur'; met andere woorden in hoeverre men zich aanpast aan de gastcultuur. Elke schaal omvat verder vier domeinen waarover items zijn opgesteld, te weten: ‘everyday lifestyles', ‘group interactions', ‘family orientation' en ‘global involvement'. Aangezien de kans groot is dat de namen van de schalen/domeinen niet meer ‘zuiver' zijn door een vertaling wordt in deze studie de Engelse benaming van enkele subschalen/domeinen gehanteerd. De acculturatiestrategieën van allochtonen in Nederland zijn vaak onderzocht (o.a. Van Oudenhoven et al., 1996, Van den Reek, 2001). De resultaten (van studies naar onder o.a. Turken en Somaliërs) impliceren dat deze etnoculturele groepen de voorkeur geven aan integratie. Ook laten deze zien dat de tweede generatie deze strategie vaker hanteert dan de eerste generatie.
Persoonlijkheid
Vele factoren die kunnen samenhangen met acculturatie zijn al onderzocht (bijvoorbeeld fysieke en mentale gezondheid, leeftijd en geslacht). Ook is persoonlijkheid in relatie tot acculturatie bestudeerd. Kosic (2006) geeft een overzicht van reeds verrichte studies met betrekking tot acculturatie in samenhang met persoonlijkheid. Zij concludeert dat er een gebrek is aan onderzoek op dit gebied en noemt twee knelpunten. Het eerste wordt gevormd door het feit dat persoonlijkheidstesten vaak toegespitst zijn op westerse culturen. In hoeverre kunnen deze testen en hun vertalingen op correcte wijze toegepast worden op immigranten? Het tweede knelpunt houdt verband met de vraag of persoonlijkheidstrekken al dan niet universeel zijn. Dit punt wordt verder in de tekst nader toegelicht. Gezien de conclusie dat er een gebrek is aan onderzoek tussen persoonlijkheid in relatie tot acculturatie is in deze studie onderzocht of de persoonlijkheid van Vietnamese mensen correleert met hun acculturatiestijl. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag : ‘Hangt de acculturatiestijl af van de persoonlijkheid van Vietnamezen in Nederland?' Persoonlijkheid is een breed concept. Kosic (2006) beschouwt het als een ‘configuratie van persoonlijkheidsdimensies, copingstrategieën en cognitieve processen'. In dit onderzoek zijn twee aspecten van persoonlijkheid onderzocht, namelijk persoonlijkheidstrekken en autonomie. Aangezien deze studie een cross-cultureel (Vietnamezen in Nederland) karakter heeft, zijn aan de hand van de Multiculturele Persoonlijkheidsvragenlijst (Van der Zee & Van Oudenhoven, 2001) persoonlijkheidstrekken in kaart gebracht. De MPV meet multiculturele effectiviteit, bestaande uit vijf dimensies (‘cultural empathy, open-mindedness, social initiative, flexibility en emotional stability'). Met deze lijst worden gedragingen in multiculturele situaties gemeten. De eerste schaal is ‘cultural empathy'. Deze wordt omschreven als de vaardigheid van een persoon om empathie op te kunnen brengen voor de gevoelens, gedachten en gedrag van leden van andere culturele groepen. De tweede schaal, ‘open-mindedness', wordt gedefinieerd als een open en onbevooroordeelde houding hebben jegens leden van andere culturele groepen en jegens andere culturele normen en waarden. ‘Social initiative' vormt de derde schaal en omvat de vaardigheid om sociale contacten actief te onderhouden. ‘Flexibility' is de vierde schaal en meet in hoeverre men de vaardigheden die opgedaan zijn in het eigen land kan aanpassen aan de eisen in het land waar men verblijft. De laatste schaal is ‘emotional stability' en houdt in het vermogen om kalm te blijven in stressvolle situaties versus het zeer geëmotioneerd raken in dergelijke situaties. Aangezien ‘cultural empathy' en ‘open-mindedness' het meest interculturele effectiviteit meten in plaats van professionele effectiviteit, zijn in dit onderzoek alleen voor deze twee schalen hypothesen geformuleerd. Zoals reeds werd aangegeven, lijkt de Vietnamese gemeenschap in Nederland een zeer gesloten gemeenschap te zijn. Bovendien worden door Van den Tillaart, Olde Monnikhof, Van den Berg & Warmerdam (2000) beschreven dat deze mensen ‘betrekkelijk bescheiden zijn, minder geneigd zijn om over zichzelf te praten en minder de neiging hebben om zichzelf als individu naar voren te schuiven'. Vanuit deze constatering wordt verwacht dat de leden van deze groep, voor wat de persoonlijkheid betreft, introvert zijn. Om introversie te meten is de subschaal ‘extraversie' van de Neuroticism Extraversion Openness- Five Factor Inventory (NEO-FFI) toegepast. De NEO-FFI is de verkorte versie van de NEO-PIR die de vijf basale persoonlijkheidskenmerken (‘Big Five') meet, te weten ‘consciëntieusheid, neuroticisme, altruïsme, openheid en extraversie' (McCrae & Costa, 1992). Bij de NEO-PIR bestaan de vijf dimensies elk uit zes facetten die tevens de betekenis van het domein weergeven (Hoekstra, Ormel & de Fruyt, 1996). Hoekstra et al. (1996) geven verder aan dat de NEO-FFI alleen de vijf domeinen meet. ‘Consciëntieusheid' heeft de volgende facetten: doelmatigheid, ordelijkheid, betrouwbaarheid, ambitie, zelfdiscipline en bedachtzaamheid. ‘Neuroticisme' geeft onder andere aan hoe vatbaar men is voor stress en omvat de facetten angst, ergernis, depressie, schaamte, impulsiviteit en kwetsbaarheid. De derde dimensie is ‘altruïsme' en deze bestaat uit de facetten vertrouwen, oprechtheid, zorgzaamheid, inschikkelijkheid, bescheidenheid en medeleven. Verder geeft het domein ‘openheid' de facetten fantasie, esthetiek, gevoelens, verandering, ideeën en waarden weer. Het laatste persoonlijkheidskenmerk is ‘extraversie' en omvat de facetten hartelijkheid, sociabiliteit, dominantie, energie, avonturisme en vrolijkheid (Hoekstra et al., 1996). Zoals aangegeven wordt alleen voor de laatste dimensie hypothesen opgesteld omdat dit ook expliciet voorspeld wordt voor deze groep.
Autonomie
Bestaande studies op het gebied van persoonlijkheid geven geen eenduidig antwoord op de vraag of dit concept al dan niet universeel is. Sommige auteurs zijn van mening dat persoonlijkheidstrekken universeel zijn en dus niet variëren over verschillende culturen (McCrae & Costa, 1997), terwijl anderen juist benadrukken dat persoonlijkheidstrekken afhankelijk zijn van de culturele context (Markus & Kitayama, 1998). Volgens deze laatsten wordt bij onderzoeken naar persoonlijkheid in Westerse landen sterk de nadruk gelegd op de ontwikkeling van een sterk en onafhankelijk individu. Een autonome persoon wordt gezien als iemand die hoog scoort op deze aspecten. Bekker (2006) beschrijft dat dit klassieke begrip van autonomie (van onder andere Kohlberg, 1982) door verscheidene auteurs wordt beschouwd als te eenzijdig. Deze betogen dat dit concept moet bestaan uit zowel ‘het vermogen tot op zichzelf zijn' als ‘het vermogen tot verbondenheid met anderen'. Markus en Kitayama (1998) stellen dat in veel Aziatische culturen persoonlijkheid niet moet worden bekeken vanuit het perspectief van het individualisme maar vanuit het collectivisme. Een persoon in een collectivistische cultuur is inter-afhankelijk. Persoonlijkheid moet worden gedefinieerd aan de hand van karakteristieken van de persoon in relatie tot zijn omgeving. Aangezien in collectivistische culturen vanuit een ‘wij-gedachte' gehandeld wordt, wordt het belang van de groep voorop gesteld. In het westen wordt de nadruk juist gelegd op het individu. Aangezien Vietnamezen zich vanuit een collectivistisch land vestigen in een land dat gekenmerkt wordt door het individualisme, is het van belang om naast persoonlijkheidstrekken te bekijken hoe de autonomie van Vietnamezen in Nederland zich ontwikkeld heeft. Dit om nader te kunnen kijken hoe deze groep zich handhaaft in de Nederlandse maatschappij. Vanwege het karakter van de verbondenheid met anderen van deze groep is in dit onderzoek autonomie gemeten aan de hand van de Autonomie- Gehechtheidsschaal van Bekker en Van Assen (2006). Deze bestaat uit drie subschalen: ‘zelf-bewustzijn', ‘gevoeligheid voor anderen' en ‘vermogen tot hanteren van nieuwe situaties'. De schaal ‘zelf-bewustzijn' wordt door Bekker et al. (2006) omschreven als ‘de capaciteit om bewust te zijn van de eigen meningen, wensen en behoeften en deze uit te kunnen drukken tijdens sociale interacties'. De schaal die in meerdere mate de vrouwelijke identiteit weergeeft, is ‘gevoeligheid voor anderen'. Dit houdt in de ‘gevoeligheid voor de meningen, wensen en behoeften van anderen, empathie en de capaciteit tot en behoefte aan intimiteit en separatie'. De laatste schaal is het ‘vermogen tot het hanteren van nieuwe situaties' en wordt aangeduid als ‘het zich (on)gemakkelijk voelen in nieuwe situaties, flexibiliteit, aanleg om nieuwe situaties te exploreren en het afhankelijk zijn van bekende structuren' (Bekker et al., 2006). Deze laatste schaal houdt verband met aspecten uit hechtingsonderzoeken. Het resultaat van deze onderzoeken is dat autonomie goed ontwikkeld kan worden vanuit een veilige hechting. Indien het kind in zijn ontwikkeling tegemoet is gekomen in zijn emotionele behoefte (de verzorgers zijn aanwezig in het geval het kind hen nodig heeft) kan veilige hechting ontstaan (Bowlby, 1969; 1973). Bij veilige hechting kan gedrag ontwikkeld worden dat als verkennend en exploratief gezien wordt (Bekker, 2006; Shaffer, 1999). In het kader van het multiculturalisme wordt migratie ook wel beschouwd als een individualisatie-separatieproces (Ahktar, 1995). Men verlaat de oude vertrouwde omgeving om zich te vestigen in een land waar andere culturele normen en waarden gelden. Met betrekking tot het aspect autonomie zal er in dit onderzoek alleen de focus gelegd worden op de handhaving van Vietnamese mensen in de Nederlandse maatschappij. Gekeken zal worden in hoeverre een persoon in staat is zijn draai te kunnen vinden in een omgeving die afwijkt van zijn ervaringen als gevolg van migratie. Aangezien de laatste schaal van Bekker et al. (2006) hiermee verband houdt, zullen alleen voor de schaal ‘vermogen tot hanteren van nieuwe situaties' hypothesen geformuleerd worden.
Hypothesen
In het voorgaande was te lezen dat de Vietnamese groep erg gesloten is. Ook was te concluderen dat de tweede generatie meer neigt naar de Nederlandse cultuur waardoor er vaak conflicten zijn tussen de twee generaties. Aangezien zij zich meer richten op de Nederlandse cultuur, werd verondersteld dat de tweede generatie hoger scoorde op de persoonlijkheidsvariabelen dan de eerste generatie. Verder werd ook vanuit gegaan dat de eerste generatie Vietnamezen in Nederland meer de acculturatiestijlen separatie en integratie zou hanteren. En de tweede generatie zou vaker de stijlen integratie en assimilatie toepassen. De eerste hypothese luidde dan ook als volgt: ‘De eerste generatie Vietnamezen scoort hoger op separatie dan degenen van de tweede generatie'. Hypothese twee was: ‘De tweede generatie Vietnamezen scoort hoger op assimilatie dan degenen van de eerste generatie'. Hypothese drie was dat ‘de tweede generatie Vietnamezen hoger scoort op integratie dan degenen van de eerste generatie'. De geslotenheid van de groep impliceerde dat de leden hiervan introvert zijn. Introversie is hier de tegenhanger van extraversie. De vierde hypothese was: ‘Extraversie hangt negatief samen met separatie voor de eerste generatie Vietnamezen in Nederland'. Verder was de assumptie dat de tweede generatie zich meer richt op de Nederlandse cultuur. Voor deze generatie werd daarom hypothese vijf geformuleerd: ‘Extraversie hangt positief samen met integratie en assimilatie'. Gezien de gesloten aard van de eerste generatie Vietnamese mensen in Nederland en het feit dat zij de voorkeur geven aan traditionele normen en waarden, werd verwacht dat er bij hen weinig interactie is met leden van een andere culturele groep. Het gevolg zou dan zijn dat zij zich minder bewegen naar andere groepen en zich hier minder voor openstellen. Er werd, zoals reeds aangegeven, verondersteld dat deze groep de acculturatiestijlen separatie en integratie hanteert. De zesde hypothese luidde daarom als volgt: ‘‘ Cultural empathy' en ‘open-mindedness' bij Vietnamezen van de eerste generatie hangen negatief samen met separatie'. Daarnaast werd verwacht dat ‘‘cultural empathy' en ‘open-mindedness' positief correleren met integratie voor deze groep' (hypothese zeven) . Gegeven het feit dat de tweede generatie zich meer openstelt voor de Nederlandse cultuur, werd er vanuit gegaan dat zij een hogere score op de schalen ‘cultural empathy' en ‘open-mindedness' zou hebben dan de eerste generatie. Bovendien was de verwachting dat zij de stijlen integratie en assimilatie zou toepassen. Hier vloeide hypothese acht uit voort: ‘‘Cultural empathy' en ‘open-mindedness' enerzijds hangen positief samen met integratie en assimilatie anderzijds voor Vietnamezen van de tweede generatie'. Door de vlucht uit het eigen land en de traumatische gebeurtenissen die hier aan ten grondslag liggen en tevens uit voorvloeien, is de eerste generatie Vietnamezen in Nederland ontworteld. Ook zijn ze argwanend in het contact met leden van een andere culturele groep. Indien ze al veilige hechting gekend hadden, kan deze verstoord zijn door schokkende gebeurtenissen. Hypothese negen luidde dan ook als volgt: ‘Het vermogen tot het hanteren van nieuwe situaties hangt negatief samen met separatie voor leden van de eerste generatie'. En voor deze groep was hypothese tien: ‘Het vermogen tot het hanteren van nieuwe situaties heeft een positieve correlatie met integratie'. De tweede generatie was nog zeer jong ten tijde van de vlucht of was in Nederland geboren. Zij zijn volledig (of grotendeels) in Nederland opgegroeid waardoor verwacht werd dat zij zich ‘thuis' hebben kunnen voelen in Nederland. Vanuit deze verwachting luidde de laatste (elfde) hypothese als volgt: ‘Het vermogen tot het hanteren van nieuwe situaties bij leden van de tweede generatie enerzijds hangt positief samen met integratie en assimilatie anderzijds'.
Discussie
In deze studie werd onderzocht of de acculturatiestijlen (assimilatie, separatie, integratie en marginalisatie) afhankelijk zijn van de persoonlijkheidstrekken ‘cultural empathy', ‘openmindedness', ‘extraversie' en het ‘vermogen tot het hanteren van nieuwe situaties' voor zowel de eerste als de tweede generatie Vietnamezen in Nederland. Nadat werd gecontroleerd voor de effecten van verblijfsduur in Nederland, leeftijd, geslacht en opleiding, bleken er significante relaties aanwezig te zijn tussen persoonlijkheid en acculturatiestijlen.
Assimilatie
Een hoge score op ‘cultural empathy' bleek een goede voorspeller te zijn van assimilatie bij leden van de tweede generatie . Deze persoonlijkheidstrek had een zeer hoge unieke bijdrage ( = .73) om de variantie in assimilatie te verklaren. Deze hoge bijdrage zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat er verder geen significante samenhangen aangetroffen zijn bij deze generatie. De andere persoonlijkheidstrekken zouden immers door overlap met ‘cultural empathy' geen significante bijdrage hebben.
Bij de eerste generatie bleken jonge personen meer de neiging te hebben om te assimileren . Bovendien werden er onverwachte resultaten aangetroffen. Deze betroffen de positieve correlaties van ‘ vermogen hanteren nieuwe situaties ' en ‘ open-mindedness ' met assimilatie bij deze generatie. De verwachting was dat de eerste generatie laag zou scoren op deze persoonlijkheidstrekken. In de inleiding werd namelijk gesteld dat leden van deze generatie geen ‘open en wel een bevooroordeelde houding hebben jegens andere culturele groepen' en ‘zich onder andere ongemakkelijk voelen in nieuwe situaties en niet flexibel zijn'. Dit zou samenhangen met de geslotenheid van de groep en de traumatische ervaringen die opgedaan zijn. Dit uitgangspunt werd echter niet bevestigd. Het resultaat kan op de eerste plaats waarschijnlijk deels verklaard worden vanuit een statistisch oogpunt. De schalen assimilatie en ‘vermogen hanteren nieuwe situaties' bij deze generatie bleken immers niet normaal verdeeld te zijn, waardoor dit een toevallige samenhang zou kunnen zijn. Op de tweede plaats kan dit resultaat vanuit een ander perspectief bekeken worden. Voor de eerste generatie was het immers óf een noodzaak om Vietnam te ontvluchten óf ze hadden het doel voor ogen om hun vaderland te verlaten. Indien een persoon zich vestigt in een ander land, dan is een goede aanpassing aan de gastcultuur een vereiste om een toekomst naar tevredenheid op vele fronten op te kunnen bouwen. Persoonlijkheidstrekken zoals ‘vermogen hanteren nieuwe situaties' en ‘zich openstellen voor de cultuur van het gastland' zouden als ‘strategieën' opgevat kunnen worden om succes te kunnen boeken in het gastland.
Separatie
Zoals reeds eerder vermeld werd, zijn de aspecten assimilatie en separatie tegenpolen van elkaar en hadden zij een negatieve correlatie. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat de variabelen (‘open-mindedness', ‘vermogen hanteren nieuwe situaties' en ‘cultural empathy') die positief correleerden met assimilatie, juist een negatieve samenhang hadden met separatie in deze studie. De hypothesen, geformuleerd voor de eerste gene ratie, waarbij gesteld werden dat een lage score op ‘ open-mindedness ' of een lage score op ‘ vermogen hanteren nieuwe situaties ' als gevolg een hoge score op separatie hadden, bleken hierbij wel bevestigd te zijn. Verder bleek leeftijd een significante rol te spelen bij separatie voor leden van de eerste generatie. Hoe ouder een persoon is, hoe meer deze geneigd is om de eigen cultuur te behouden. ‘Extraversie' en ‘cultural empathy' hadden verder geen bijdrage in het verklaren van de variantie in de stijl separatie bij leden van de eerste generatie terwijl dit wel de verwachting was. Voor de tweede generatie bleken, onverwacht, personen met een lage score op ‘ cultural empathy ' aan de ene kant een hoge score te hebben op separatie aan de andere kant.
Indien een persoon zich niet in kan leven in de gevoelens en gedachten van een andere culturele groep, is deze ook eerder geneigd om de eigen cultuur te behouden en weinig interactie te vertonen met leden van een andere cultuur.
Integratie
Wat het aspect integratie betreft, werd er, zoals verwacht, een positieve significante correlatie gevonden met de persoonlijkheidstrek ‘ open-mindedness ' voor de eerste generatie .
Waarschijnlijk hebben de leden van de eerste generatie hun draai kunnen vinden in de Nederlandse samenleving, mede door zich open te stellen voor personen met een andere culturele achtergrond. Dit bleek bijvoorbeeld, zoals reeds vermeld, uit het feit dat de meeste Vietnamezen deelnemen aan het arbeidsproces. Verder ‘schikt men zich in het lot en aangezien men verblijft in een gastland is enige aanpassing vereist om in harmonie samen te kunnen leven met mensen uit de omgeving' (Van den Tillaart et al., 2000; Pham, 1988). ‘Cultural empathy' en ‘vermogen hanteren nieuwe situaties' bleken niet significant samen te hangen met integratie. Waarschijnlijk hangt dit samen met het fenomeen dat Vietnamese mensen wel goed geïntegreerd zijn in het publieke aspect (op het werk, op school e.d.), maar hun vrije tijd het liefst besteden aan de familie of vrienden en kennissen uit de eigen cultuur (het private aspect; Van den Tillaart et al., 2000). Zij stellen zich dus wel open voor een andere cultuur maar de vaardigheid om zich daadwerkelijk in te leven in de gastcultuur ontbreekt. Zij gaan dus op een zakelijke manier om met mensen van een andere cultuur terwijl zij hun gedachtengang delen met mensen uit de eigen cultuur. Dit verschil in integratie tussen het publieke en private aspect was ook al gevonden bij mensen van Turkse afkomst (Arends- Tóth, 2003). Dit is een interessant gegeven om in een toekomstig onderzoek bij Vietnamese mensen uit te diepen.
Voor de tweede generatie bleek ‘ extraversie ' een goede voorspeller voor integratie te zijn. Dit is op zich geen verrassend resultaat; de resultaten toonden immers dat de tweede generatie extraverter is dan de eerste generatie. Hoe extraverter een persoon is, hoe meer deze is geïntegreerd. ‘Cultural empathy', ‘open-mindedness' en ‘vermogen hanteren nieuwe situaties' bleken echter geen significante samenhang met integratie te vertonen bij leden van deze generatie.
Marginalisatie
Voor het aspect marginalisatie werden er geen expliciete hypothesen opgesteld. Uit de resultaten bleken echter zowel voor de eerste als de tweede generatie de persoonlijkheidstrekken ‘ extraversie ' en ‘ cultural empathy ' een negatieve correlatie te hebben met dit aspect. Personen die introvert zijn en zich niet goed kunnen verplaatsen in mensen met een andere culturele achtergrond, bleken afstand te doen van zowel hun eigen cultuur als die van het gastland. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat mensen die laag scoren op deze persoonlijkheidstrekken weinig interacteren met andere mensen en hierdoor alleen in hun eigen wereld verkeren. Hierdoor zouden ze weinig contact kunnen hebben met zowel mensen van hun eigen cultuur als die van de gastcultuur. Wat verder een verrassend resultaat was, was dat hoe hoger leden van de eerste generatie Vietnamezen in Nederland scoren op ‘ vermogen hanteren nieuwe situaties ' hoe meer zij de neiging hadden om het aspect marginalisatie te vertonen. Waarschijnlijk hing dit samen met het feit dat deze schaal voor de eerste generatie Vietnamezen in Nederland niet normaal verdeeld was, waardoor er een onverwacht resultaat uit voortvloeide. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat mensen die hoog scoorden op deze persoonlijkheidstrek, onder andere zeer flexibel zijn en zich sneller kunnen aanpassen aan hun omgeving. Hierdoor zouden ze zich echter van hun eigen afkomst kunnen distantiëren waardoor ze zich op een gegeven moment ontworteld kunnen voelen. Op deze wijze hebben ze niet meer het gevoel dat zij behoren tot een bepaalde groep.
Beperkingen van het onderzoek
In Tabel 3 werd reeds aangegeven dat zowel de eerste als de tweede generatie zeer hoog scoorden op de persoonlijkheidsvariabelen. Het meten met behulp van zelfrapportagevragenlijsten wordt vaak gezien als een subjectieve methode die kan leiden tot antwoorden die eveneens subjectief zijn en een onvolledig of vertekend beeld kunnen geven (Brinkman, 2000). Gezien de hoge gemiddelden op deze schalen hadden respondenten mogelijk een sociaal wenselijk antwoord gegeven. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat de persoon meer geantwoord heeft naar zijn ideaalbeeld (attitude) in plaats van te antwoorden volgens zijn daadwerkelijke gedrag. Er zouden mogelijke antwoordtendenties kunnen zijn. Respondenten zouden zich dus anders voor kunnen doen dan dat zij werkelijk zijn of er werd een antwoord gegeven waarvan gedacht werd dat de onderzoekster dat graag wilde weten. Dit zou ertoe hebben kunnen leiden dat de respondenten meer instemden met de stellingen (of niet instemden, afhankelijk van de wijze van formuleren van de stellingen) waardoor de scores op de schalen hoger konden uitvallen. Dit zou ook een reden kunnen zijn voor het feit dat de eerste generatie hoger scoort op integratie dan de tweede generatie. Verder zou zelfselectie bij deelname aan dit onderzoek ook een rol kunnen spelen.
Zoals reeds vermeld, namen er ook een aantal mensen deel aan dit onderzoek die de Nederlandse taal niet goed beheersen. Daarom werd de vragenlijst voor deze mensen mondeling vertaald. Er zou hier overigens enige vorm van bias kunnen optreden. De persoon zou indirect beïnvloed kunnen zijn door de vertaler. Deze zou namelijk een antwoord kunnen geven waarvan hij/zij dacht dat de vertaler dit graag wilde horen. Er zou ook in dit geval sprake kunnen zijn van sociale wenselijkheid zoals reeds bij het vorige punt beschreven. Als alleen mensen die de Nederlandse taal beheersen deel zouden hebben genomen aan het onderzoek, zou een groot deel (vaak ouderen) onbedoeld uitgesloten zijn van deelname. Hierbij zou zelfselectie dus een rol kunnen spelen. Vaak waren het namelijk personen in de oudere leeftijdscategorie (55+) die op grond van taalbarrière deelname aan het onderzoek weigerden. In de steekproef waren het voornamelijk deze personen voor wie de vragenlijst vertaald moest worden. Het zou raadzaam zijn om in toekomstig onderzoek een vertaalde vragenlijst te gebruiken voor deze doelgroep zodat ook oudere mensen eerder geneigd zijn om deel te nemen.
Een ander punt is dat bij zelfrapportage middels vragenlijsten de items heel vaak anders opgevat kunnen worden. Een item zoals ‘hoe vaak heeft u contact met Nederlandse mensen' poogt de schaal aanpassing te meten. Veel respondenten vonden het lastig om hierop te antwoorden omdat, indien zij bijvoorbeeld deelnemen aan het arbeidsproces of naar school gaan, ze altijd contact hebben met Nederlandse mensen. Zij stelden zich dan wellicht de vraag wat er wordt bedoeld met ‘contact hebben met'. Zij zouden dus moeite kunnen hebben met het beantwoorden van de vragen in meer algemene zin. Bovendien waren er veel mensen die als feedback te kennen hebben gegeven dat ze de vragenlijst veel te lang en langdradig vonden, omdat heel veel vragen op elkaar leken. Het zou kunnen zijn dat de lengte van de vragenlijst de motivatie en de aandacht bij het invullen van de vragenlijst had beïnvloed. Het gevolg zou dan kunnen zijn dat zij de vragenlijst op een gegeven moment invulden zonder acht te slaan op wat er werkelijk gevraagd werd. Ze zouden bijvoorbeeld in kunnen stemmen met alle stellingen waardoor de scores hoger uit konden vallen.
Bovenvermelde punten in beschouwing nemend, kan er het volgende gemeld worden. Indien er werd gekeken naar elk item afzonderlijk in vergelijking met de totale schaal, waren er bij elke variabele slechts enkele items die in statistisch opzicht heel iets anders meten dan de totale schaal. Voor deze items bleken de histogrammen ofwel rechtsscheef danwel linksscheef te zijn. Als er vervolgens werd gekeken naar de Cronbach's _ indien een dergelijk item werd verwijderd, bleek de ‘overall alpha' hierdoor nauwelijks beïnvloed te worden. Gezien het geringe effect dat dergelijke items op de _ had indien ze verwijderd werden, was besloten om alle items in de analyses te behouden, behalve zoals reeds vermeld, de drie items van de schaal ‘extraversie'. Waarschijnlijk hadden bovenstaande punten dan geen grote invloed gehad bij het invullen van de vragenlijst.
Een laatste punt dat opgemerkt dient te worden, is dat dit onderzoek cross-sectioneel verricht werd. Bij de interpretatie van de resultaten was dus niet vast te stellen of de persoonlijkheid de acculturatiestijlen beïnvloedde of vice versa.
Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat persoonlijkstrekken goede predictoren kunnen zijn van acculturatiestijlen voor Vietnamese mensen die zich permanent gevestigd hebben in Nederland. De relatie tussen deze is afhankelijk van de generatie waartoe de persoon behoort. De hoge scores op de persoonlijkheidstrekken impliceren dat de Vietnamezen in Nederland zich onder andere openstellen voor mensen met een andere culturele achtergrond en zich goed weten te handhaven in het ‘gastland'. Gezien de hoge scores op de variabelen integratie en separatie van de eerste generatie en integratie en assimilatie van de tweede generatie kan gesteld worden dat zij waarschijnlijk goed ‘aangepast' zijn in de Nederlandse samenleving. Dit blijkt samen te gaan met cultuurbehoud voor leden van de eerste generatie. Deze resultaten zijn verkregen middels de data behorend bij deze steekproef. Men dient de individuele verschillen op populatieniveau niet uit het oog te verliezen!
Tuyết Hòa Phạm
___________
In dit artikel staan de belangrijke paragrafen uit het afstudeeronderzoek van Tuyết Hòa Phạm, dat in juni 2007 is afgerond. Voor het complete verslag, met alle literatuurverwijzingen: klik hier.