Vu Vietnam Uitgevlucht


.

.

Minh Vu was nog heel jong toen zijn ouders de beslissing namen om met het gezin uit Vietnam te vluchten. 'Ik ben mijn ouders enorm dankbaar,' aldus Minh.

Als eerbetoon aan zijn ouders wilde Minh dat er een boek over dit indrukwekkende verhaal zou komen en hij nam daarom contact op met Ingrid Hageman-Veraart en samen begonnen zij aan het avontuur met dit prachtige boek als resultaat: "VU VIETNAM UITGEVLUCHT"..

 

***

Hoofdstuk 41

Is dit een teken van God? In de verte is een zwarte stip te zien. De stip is klein, maar wie weet. Is het een land, of een eiland misschien? Of zijn hun gebeden gehoord en komt er een schip hun kant op om ze op te pikken? Zal dat schip wel voor hen stoppen of vaart ook deze door, net als de andere? Bij iedere stip die ze zien, bloeit de hoop weer een klein beetje op.

Tergend langzaam wordt de stip groter. De kinderen hebben het nog niet eens gezien. Tuyet houdt zijn adem in en probeert het vlekje in de verte scherp te zien, maar het is nog veel te ver weg. Het is niet duidelijk wat het is. De spanning neemt de overhand en Tuyet weet niet wat hij moet doen. Zal hij zeggen dat hij aan de horizon iets gesignaleerd heeft of kan hij zijn familie maar beter geen valse hoop geven? Want hij weet nog niets zeker.

Er gaat een rilling door Tuyet heen. Hij is dagen zo geduldig mogelijk geweest, maar dat kost hem steeds meer moeite. Tijd dringt zich steeds verder op aan de familie. Tijd is nu hun grootste vijand.

Pas als duidelijk is wat het is, zal hij zijn familie inlichten. Dan kunnen ze seinen naar wat er op hen afkomt. Een land of eiland kan het niet zijn, want het beweegt mee met de golven. Een kuch doet hem opschrikken.

Quangs keel doet zeer van het spugen en het begint te irriteren. Wat begon als een kuch wordt al snel een hoestbui. Uit frustratie en door de dorst reikt hij met zijn handen naar het water.

‘Nee! Geen zeewater drinken!’ schreeuwt Tuyet naar zijn zoontje.

Van schrik valt Quang om. Met grote ogen kijkt hij naar zijn moeder. ‘Ik wil drinken. Mijn keel doet zo’n pijn,’ zegt hij met een krakende stem.

‘Je hebt gehoord wat je vader zei. Zeewater is verboden om te drinken, het maakt je alleen nog maar zieker. Houd vol. Quang.’

‘Het lukt me niet meer. Ik wil dit niet.’ Quang wijst om zich heen.’ Ik voel me zo ziek.’

‘We voelen ons allemaal ziek,’ zegt Long. ‘Mijn maag is al dagen van streek. Ik zou er alles voor over hebben om iets te eten of te drinken en er is genoeg water in de zee.’

Tuyet kan het niet meer aanhoren. ‘Als jullie het maar uit jullie hoofd laten. Een slok zeewater en je bent nog veel zieker.’

Daarmee is het gesprek ten einde. De jongens zijn te moe, dorstig en hongerig om ertegenin te gaan. Met nog steeds een lege maag vallen de jongens in slaap. Het is echter geen fijne slaap. Kou en onheil komen hen in hun dromen kwellen als demonen. Fut ontbreekt hen om te woelen, dus liggen ze onbeweeglijk op het natte hout. Maar in hun gedachten is het allesbehalve rustig.

Tuyet richt zijn aandacht weer op het vergezicht. Hij wacht en wacht. Na ellenlange minuten wordt er een vorm zichtbaar. Het silhouet van een groot schip nadert. Zijn hart maakt een sprongetje. Misschien hebben ze deze keer geluk. Zenuwen gieren door zijn lijf. Als dit schip ons maar niet over het hoofd ziet. We moeten gered worden, het is nu of nooit. Worden we nu niet gered, dan zal dat vast en zeker onze dood betekenen. Hij kijkt naar zijn kinderen en ziet ze met de minuut zieker worden. Voor Minh is zelfs de dood al nabij. Er gaat een steek door zijn hart. Er moet nu toch echt een kapitein zijn die ons wil redden, dit houden we namelijk niet nog langer vol! Radeloos kijkt hij naar het schip dat heel langzaam nadert.

‘Kijk, ik zie daar iets.’ Tuyet wijst naar het schip, dat nu iets meer kleur begint te krijgen.

‘Het zal toch niet waar zijn? Een schip! Tjonge,’ Ninh gelooft zijn ogen niet. ‘Is het echt wat we zien of speelt de oceaan een spelletje met ons, zoals hij al de hele tijd doet?’ Ninh staat op en zijn benen trillen van de spanning.

‘Ik meen dat het een echt schip is. Kom, we moeten de aandacht van de bemanning trekken.’

Tuyet pakt een stuk laken en begint ermee te zwaaien. De slapende kinderen worden er wakker van. Een opgetogen sfeer wordt aangewakkerd.

Het gaat enorm langzaam, het schip is groot, log en traag. Tuyet zou het wel aan een touw zo snel mogelijk naar zich toe willen trekken. Zijn geduld is al veel te lang op de proef gesteld. Hij zwaait zo hard en hoog als hij kan met zijn doek. Ja, het schip komt hierheen. Dit zal onze redding zijn. God zij dank!

Met een schorre stem probeert Tuyet naar de bemanning te schreeuwen, maar dat kunnen ze niet horen. De afstand is nog veel te groot. Gefrustreerd blijft hij het proberen. Al zijn energie stopt hij erin tot hij niet meer kan. Hij is vastbesloten om de bemanning te attenderen op hun aanwezigheid. Het kleine bootje valt niet op, maar het gezwaai en geschreeuw wellicht wel. Hij wil de aandacht trekken, niet alleen om gered te worden, maar ook om niet over het hoofd te worden gezien, waardoor ze overvaren kunnen worden. Hij heeft verschrikkelijke verhalen gehoord over schuitjes die door megatankers, containerschepen of bulkcarriers verpleterd werden. Onwillekeurig gaat er een rilling door hem heen.

Zijn armen worden zwaar, maar Tuyet blijft zwaaien. Long heeft een doek gepakt en zwiert zijn armen fanatiek door de lucht. Hij kijkt naar zijn vader op en doet hem na. Ook al is hij moe, hij vindt dat hij moet helpen. Als oudste zoon hoort hij dat te doen. Hij kijkt naar zijn kleine broertje, die nog amper in leven is. Nog even volhouden. Minh.

Minh voelt, hoort en ziet niets meer. Zijn zintuigen zijn ermee opgehouden. Veel te langzaam klopt zijn hartje en zijn ademhaling is nauwelijks waar te nemen. Alleen de vitale organen doen het nog, zij het minimaal. Zijn lippen worden blauw en zijn huid ziet er grauw uit. De spanning in zijn mageren spieren is verdwenen, zo ook in zijn hartspier. Het jongetje heeft tekort aan vocht, zuurstof, suiker en zouten om in leven te blijven. Wellicht is het een kwestie van enkele minuten en dan houdt alles voor hem op.

Als eerste heeft hij vocht nodig, maar hij kan niet meer drinken. Wat kunnen zij nog voor hem doen op het schip als ze gered worden? Hebben zij de middelen om hem te redden? Het leven van Minh hangt aan een zijden draadje. Het draadje wordt steeds dunner en kan elk moment breken.

Ook met Dung gaat het de verkeerde kant op. Als er niet snel redding komt, zal zij het ook niet overleven. Har gesteldheid gaat hard achteruit en het zal niet lang duren eer ze er net zo slecht aan toe is als haar babybroetje.

De kinderen worden steeds zieker. Als het zo doorgaat, blijft er niemand over. Ai vindt dat ouders hun kinderen niet horen te begraven. Zo moet het niet gaan en al zeker niet hier op zee. Hier kan ze haar kinderen geen juiste begrafenis geven. Als dat schip hen voorbijvaart, zal ze haar kroost een voor een in de oceaan moeten achterlaten en dat kan ze niet verdragen. Haar hart huilt en ze bijt op haar lip, ze wordt verscheurd door verdriet. Ze heeft echter geen kracht meer om te huilen.

Denkbeeldig loodsen degenen die met een doek zwaaien de zeetanker naar zich toe tot hij voor hen stopt. Ze verlangen naar vocht en voedsel, dat is het enige wat er nog toe doet. De kinderen die nu wakker zijn, willen naar de bemanning roepen, maar er komt geen geluid uit kun kelen. Ze zijn te zwak. De dood komt steeds dichterbij.

Het gigantische schip lijkt plots niet meer dichterbij te komen. Het vaart op grote afstand langs hen. Aan bakboordzijde zien ze matrozen naar hen kijken. Of lijkt dat maar zo? Zien ze hen nu wel of niet? Waarom varen ze door? Dit is niet te geloven. Doodsangst stroomt door het bootje. Ze voelen zich in de steek gelaten en kwaad. Dit had hun verlossing moeten zijn. Dit was hun laatste kans. Zeker voor Minh.

Het allerlaatste kleine beetje hoop is nu echt vertrokken, samen met het schip. Moed zinkt als een bakstenen muur naar de boden van de zee.

 


Cái Đình - 2017