Tiffany Pham


Het verhaal van een Vietnamese bootvluchtelinge

Het was augustus 1981. Ik was bijna 9 jaar oud.

Ik zal die nachtelijke tocht door de rijstvelden nooit vergeten.

We bereikten en kleine bootje (vissersboot) waar 80 mensen in konden. Uiteindelijk waren we met 164 mensen.

Mijn oudere broer zat toen in de organisatie en begeleidde onze boot veilig naar de zee. Ik kon me zijn stem herinneren. Iedereen moest heel stil zijn en alle luiken moesten dicht totdat we de zee bereikten. Onderweg hoorde ik ook dat we achtervolgd werden door de rivierenpolitie. Het kon zijn dat er geschoten werd. Buiten hoorde ik de rumour dat het kompas en de kaarten waren vergeten. Er werd besloten om de tocht toch maar voort te zetten.

Het was zo donker en we zaten als verpakt sardientjes in een ruimte. Ik kon me nauwelijks bewegen. Ik werd vreselijk misselijk. Mijn ouders hadden mij toevertrouwd aan mijn oudere zus en haar gezin.

Pas toen we op zee vaarden, konden de luiken weer geopend worden. De volgende dag zagen we prachtige, rustige zee. Aan de linkerkant van onze boot zagen we vele dolfijnen zwemmen, wat een heel mooi gezicht gaf. Sommigen sprongen in het water om lekker op te frissen en te zwemmen.

Zo vaarden we voort en na 1 week hield de motor van de boot op. Daarna dobberden we dagenlang op zee zonder te weten waar we waren. Ook drinken en eten waren na 1 week opgeraakt. Elke dag weer hoorde ik mensen vertellen dat we de volgende dag land zouden bereiken.

Dag na dag werden we teleurgesteld. We zagen alleen maar zee om ons heen en in de horizon. Ook zagen we vele schepen ver in de horizon. We probeerden contact te maken, maar niemand gaf daar gehoor aan.

Zelfs ‘s nachts zagen we lichten van de schepen, soms eentje van vrij dichtbij, maar er gebeurde niet veel.

Op een dag naderde een hele grote schip richting ons boot. Wellicht was dat een cruisship. Deze wilde ons alleen maar eten en fruit geven. Doordat we eten weigerden, omdat we opgepikt wilden worden, vaarden ze weg. Uiteindelijk werden we niet opgepikt en zaten we weer zonder eten en drinken.

Die nacht stormde het hevig en de zee was erg ruw. De boot ging met de grote golven mee heen en weer. Het regende pijpestelen. Wonder boven wonder hadden wij de storm overleefd. Er was geen enkele kans om regenwater op te vangen, omdat we bezig waren te overleven.

Met wat hout en vuur ging men zee water koken. Het gecondenseerde water dat door hoog temperatuur ontstond, werd opgevangen. Het was niet veel maar wel iets. Elke dag kreeg een ieder 1 kleine theelepel water en dat was het.

Ondertussen begonnen een aantal mensen uit wanhoop vlotjes te bouwen van hout uit de boot om weg te komen. Er had maar een persoon het overleefd. In onze middendek zat een hoogzwangere vrouw. Ze had een dochter van ongeveer 3 jaar oud. Ze huilde aldoor en vroeg om “nuoc mia”, een geliefd Vietnamese drank. Na twee dagen bezweek ze en stierf. Doden werden in zee gegooid. En zo stierven er steeds meer mensen. In het begin had men nog genoeg kracht om de lijken in zee te gooien, maar laatste dagen voordat we opgepikt werden, had niemand kracht meer om de lijken overboord te gooien. In de boot lagen dus lijken, stervenden en levenden.

Ook mijn neefje van 4 kwam te overlijden. Het verdriet in mijn zwager s blik zat voorgoed op mijn netvlies gebrand. Ik zag het witte, iele en half blote lichaam van mijn neefje langzaam wegdrijven. Weer zo n beeld dat voorgoed in mijn geheugen gegrift stond.

Uit wanhoop werd mensenvlees eten voorgesteld. Gelukkig kwam dit niet tot zover, omdat het grotendeel in opstand kwam. Een gevecht was wel aan de orde geweest. Één man raakte daardoor gewond.

Op een goede dag, de 23ste dag, naderde een Nederlandse schip, genaamd Antilla Bay. Alsof iedereen uit de dood was opgestaan. Wellicht was dit onze laatste redding. Deze cirkelde eerst vele rondjes om onze boot. Terwijl ze dat deden nam een aantal mensen het heft in handen, met nog de laatste kracht die ze hadden, duwden ze een stervende vrouw in het water. In een flits werd ze zomaar opgeofferd uit wanhoop om opgepikt te worden. Met volle verbijstering keek ik naar het gebeuren en zag dat de vrouw even haar arm naar ons zwaaiden. Toen het schip dicht tegen onze boot aansloot, kon ik me herinneren me dat ik geen kracht meer had en werd naar het schip gedragen. Ik mocht me bijvoegen in de kamer waar mijn zus en mijn kleine nichtje lag. De rest lag in een grote ruimte.

Het schip bracht ons naar het meest dichtbijzijnde opvangland en dat was de Filippijnen. We waren in Manilla gedropt.

Daar aangekomen hoorde mijn zus dat mijn zwager niet had overleefd. In totaal hadden 84 mensen het overleefd. Van onze familie overleefden mijn zus, ik en mijn kleine baby nichtje. Wonderbaarlijk.

Ik heb heel lang mijn dankbaarheid gekoesterd voor de kapitein en de bemanning van Nedlloyd Antilla Bay. Helaas heb ik hen nooit kunnen ontmoeten om mijn dankbaarheid uit te spreken. Het is inmiddels dertig jaar geleden. Jammer genoeg staan er geen foto s van onze redding in Maritiem Museum Rotterdam.

 

Tiffany Pham (Vietnamese bootvluchtelinge)

Dit verhaal heeft de tweede prijs van de schrijfwedstrijd over bootvluchtelingen van het Maritiem Museum Rotterdam (06/2011)

 


Cái Đình - 2011